Tehuis voor het kind
de school van vandaag
Er loopt ergens iets mis, iets dat ons belet ruim en vrij te denken en navenant te leven. Wij missen zoiets als verbeelding om nieuwe levensvormen te ontdekken en te realiseren, die aangepast zijn aan de dimensies van een nieuwe tijd. Over haast alles wat we aanpakken ligt een matheid en een irriterende middelmatigheid. En als wij, juist door dit gemis aan verbeelding, zelfs deze evidentie niet meer zien, dan is er nog altijd onze nationale architectuur om ze ons met mokerslagen in te hameren. Een enkele uitzondering hier of daar kan slechts deze algemene regel met klank bevestigen. Dit werd ons weer eens duidelijk gemaakt toen wij, ergens in een verloren hoek van het Westvlaams kustlandschap, een school ontdekten. Het gaat om een afdeling van het O.-L.-Vrouwecollege van Oostende te Gistel, gebouwd door prof. Paul Felix. Als we er hier even bij stilstaan dan betekent dat niet dat zij de enige waardevolle realisatie zou zijn bij ons. Vlakbij, in Gistel, staat een verdienstelijk complex, gebouwd door architect Jan Tanghe. In Mariakerke werd een goede kleuterschool gebouwd door arch. M. Molleman. J. Van Driessche bouwde een school te Lokeren, Constant te Sart-Tilman, Depuis te Frameries, Bastin te Ciney, de groepen L'Equerre en Egau te Luik. En ik zou de opsomming nog verder kunnen doortrekken met schoolgebouwen in België die alle in een of ander opzicht kwaliteiten vertonen. Maar het geschiktste voorbeeld om over de school van vandaag te mediteren lijkt me die van prof. Felix te Gistel.
Het is niet zonder enige verwondering dat men plots, vanaf de baan die van de kust het land indringt, een vlak silhouet ontdekt, dat door zijn verhoudingen en ritme ons gevoel voor conventionaliteit prikkelt. Onbewust denkt men aan een of ander industriegebouw. Want onze reflexen laten nog niet toe een dergelijk eenvoudig, open en onconventioneel gebouw van bij een eerste aanblik als een school te identificeren. Op het stuk van industriegebouwen zijn we al een stap verder. Wij zijn het er allen over eens dat de ruimten voor onze arbeid fris moeten zijn, met veel licht en contact met de natuur, dat een industriegebouw niet veel representatie naar buiten behoeft. Wij hebben bijna leren aanvaarden dat een fabriek een fabriek mag zijn, zonder meer. Maar wij moeten nog ontdekken wat een school is, een school voor en in onze tijd.
We moeten dus eerst enkele gedachtenkronkels doorlopen wanneer we met een reële school zoals deze te Gistel worden geconfronteerd. In Frankrijk, Duitsland, Nederland, maar vooral Zwitserland heb ik met een beetje afgunst dergelijke scholen kunnen bezoeken en de nieuwe scholenbouw uit Engeland en de Verenigde Staten is via de architectuurtijdschriften voldoende bekend. De tentoonstelling van Deense scholenbouw die onlangs in verschillende steden werd getoond liet slechts een staaltje zien van de situatie in de Scandinaafse landen. Maar bij ons!
De laatste jaren werden scholen gebouwd bij tientallen. De meeste met de pretentie modern te zijn. Maar men zag er, afgezien van de enkele goede voorbeelden, over het hoofd dat moderniteit niets te maken heeft met een gemakkelijke aanpassing en vernieuwing van vormen. Nieuwe architectuur is nieuw vormgevoel, en nieuw vormgevoel is nieuwe geesteshouding en levensinstelling. Door klakkeloos een modern vormarsenaal over te nemen holt men die vormen zelf uit, maakt ze leeg en onschadelijk. Het is een grandioos verweermiddel tegen de bestaansreden, tegen de geest van deze vormen.
Het is natuurlijk al een stap vooruit als men de gangen wat ruimer, de ramen wat breder, de kleuren wat frisser maakt. Maar het is een stap naast de weg, zolang men van de vooropgestelde, overgeleverde schema's vertrekt en niet in staat is om vanuit een fantasievolle liefde tot het kind het een eigen tehuis te scheppen.
Het is waar dat in onze tijd voor het eerst de school een echt sociaal en publiek karakter heeft verworven als een onmisbaar element in het hedendaagse menselijke bestaan; dat in onze tijd voor het eerst het probleem van een specifieke schoolbouw zich stelt. Er is in feite geen schoolbouwtraditie. Oudere scholen kan men alleen van een kazerne onderscheiden door het naamplaatje boven de toegang. Nog niet zo lang geleden kon een man, en a fortiori een vrouw, zich best door het leven slaan zonder ooit een voet in een school te hebben gezet. Nu is dat zo goed als onmogelijk geworden. De school heeft in de moderne democratische samenleving een primaire functie gekregen. Uit dit feit hebben we nog niet de nodige conclusies gehaald.
Alle verhoudingen van de opvoeding zijn grondig gewijzigd. De familie, stand, confessie spelen er een veel mindere rol dan vroeger. Men heeft daarenboven ook het belang van de kinderjaren voor de uitbouw van de persoonlijkheid ontdekt. En toch wordt een schoolgebouw nog altijd opgetrokken op de oude schema's. Het zou de moeite lonen even een paar plattegronden te bekijken van scholen die op een halve eeuw en meer afstand van elkaar werden gebouwd. Men kan ze in vele gevallen de een voor de andere nemen. Dit lijkt, op zijn zachtst gezegd, bedenkelijk.
Pedagogie en scholenbouw blijken aan de sterk gewijzigde structuur van onze samenleving voorbij te gaan. En als dit waar is, komen ze te kort aan hun fundamentele opdracht de jeugd op haar taak in die samenleving voor te bereiden, meer nog de jeugd haar eigen taak in die samenleving bewust te maken. Aan de meeste van onze schoolgebouwen, ook aan diegene die we bij het begin hebben vernoemd, kleeft nog altijd een stuk individualisme en rationalisme, twee instellingen die niet ver uit elkaar liggen. Het kind wordt als een entiteit op zich beschouwd, en niet