kunstecho's
Brugge
Hernieuwing in de kerkelijke liturgie
Belangrijke omzendbrief van de Heer Gouverneur
Einde maart werd een belangrijke omzendbrief van Ridder P. van Outryve d'Ydewalle, gouverneur van onze provincie, gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal. Deze brief had betrekking op het feit, dat, ingevolge de vernieuwing in de kerkelijke liturgie, bij sommige kerkbesturen de neiging kan ontstaan om altaren, communiebanken, koor-stoelen e.a. zonder meer uit de bidplaatsen te verwijderen.
De Heer Gouverneur schrijft in dat verband het volgende: Het hoeft geen betoog, dat wanneer op een ondoordachte manier en zonder rekening te houden met de wettelijke voorschriften, een aanvang wordt gemaakt met de aanpassing van de kerken aan de vereisten van de invoege zijnde liturgische voorschriften, er groot gevaar bestaat dat een belangrijk deel van ons artistiek patrimonium onherroepelijk verloren gaat. Ik hecht er dan ook uitzonderlijk belang aan dat hiernavolgende voorschriften strikt worden nageleefd.
Wat de kerkgebouwen aangaat, moet ik bijzondere aandacht vragen, niet alleen voor de zuiver wettelijke voorschriften maar tevens voor de eisen die tot vrijwaring van ons nationaal kunstpatrimonium gesteld worden. Art. 2 van het besluit van 16 augustus 1824 is formeel: ‘L'on ne pourra élever ou bâtir de nouvelles églises du culte public, reconstruire celles qui existent, où en changer l'ordonnance, sans avoir obtenu notre consentement.’ Verscheidene ministeriële onderrichtingen hebben vastgesteld dat de machtiging moet aangevraagd worden o.m. voor het aanbrengen van altaren, communiebanken, predikstoelen, koorgestoelte, enz... Ik wil er speciaal op wijzen dat altaren, communiebanken en predikstoelen niet mogen verplaatst worden zonder dat vooraf de nodige machtiging daartoe aangevraagd en bekomen werd. Ik verzoek de kerkbesturen zeer dringend bij het uitvoeren van welkdanige werken en wijzigingen aan het kerkgebouw of aan de binneninrichting, strikt rekening te houden met de ambtelijke voorschriften ook wanneer geen geldelijke tussenkomst van andere openbare besturen gevraagd wordt.
Tenslotte doe ik beroep op de gemeentebesturen om in dezelfde geest toezicht te houden op de naleving van de ambtelijke voorschriften en heel speciaal op de Heren Burgemeesters, die als lid van ambtswege van de kerkraad, en als hoofd van de gemeentelijke politie, in staat zijn om de handelingen van het kerkbestuur van nabij te volgen: zij moeten het zich tot plicht aan-