kunst en geest
Aantekeningen bij enkele schilderijen uit de verzameling ‘Eigen kunstbezit van de Provincie West-Vlaanderen’
Van de tiendelige ‘Propyläen Weltgeschichte’ welke in het vorig najaar tot voltooiing is gekomen, wordt terecht beweerd dat zij ondermeer uitmunt door de sterke klemtoon op de kultuur. Het feit dat de recensenten aan deze vaststelling hun lof verbinden, wijst er op dat die klemtoon op dit ogenblk niet alleen als vanzelfsprekend aanvaard maar zelfs als onmisbaar geëist mag worden. In een andere tijd zou men wellicht gesproken hebben van een ongewone verschuiving van de aandacht der geschiedschrijvers, en zou men hebben betreurd dat het politiek, militair en sociaal- ekonomisch feitenmateriaal werd vertekend door overbodige muzische inmenging. Thans wordt integendeel, horizontaal over het panorama der feitelijkheden heen, een causaal verband gelegd én bewezen, en wordt de interpenetratie van de historische verschijnselen als logische verklaringsgrond aanvaard en aangewend.
Rond hetzelfde tijdstip hebben de Editions Skira de eerste banden laten verschijnen van een veertiendelige reeks waarvan de titel ‘Arts, Idées, Histoire’ zo mogelijk nog duidelijker analoge oogmerken laat doorschemeren. De uitgevers willen: aantonen hoe kunst en geschiedenis zich verhouden tot de geestesstroming en tot de struktuur van de maatschappij; laten zien hoe innig de kunst en de geestelijke gevoeligheid binnen hun tijdsgewricht met elkaar verstrengeld zijn; tenslotte het oeuvre van de kunstenaar beter doen begrijpen door een schets van de maatschappelijke, literaire en wijsgerige bronnen van zijn inspiratie.
De strekking om het kunstfenomeen aldus zo encyclopedisch mogelijk te benaderen is symptomatisch voor de drang naar exactheid welke de moderne samenleving kenmerkt. Zij begeleidt de periodes van onzekerheid welke het mensdom van tijd tot tijd moet doormaken. In zijn neiging om het genieten van kunst te omkleden met alle waarborgen en het, tegenover zichzelf en de anderen, te kunnen verantwoorden, neemt de homo sapiens het risico zijn genot te rationaliseren op de koop toe. Het raadselachtig gelaat van de hedendaagse kunst ziet er ten andere niet zelden onthutsend uit. Bij de mens die het gadeslaat welt een drang op naar zelfbehoud. Hij wenst een omstandiger motivering en is geïrriteerd als men hem deze niet kan verschaffen in onfeilbare formules. Genietend wil hij zichzelf op de waarachtigheid van zijn indrukken controleren. In de brutale openhartigheid, waarmede de moderne mens grondig met kunst wil worden geconfronteerd en in de keuze van de middelen daartoe, mogen wij een wezenlijke verrijking zien welke gunstig afsteekt bij de volgzaamheid uit de tijd van het akademisme.
Sommige kunstenaars zijn, ten andere, zijn voorlopers geweest. Van onrust doortrokken brieven waarin een schilder, meer voor zichzelf dan voor de bestemmeling, zoekt naar een verklaring van eigen wezensgronden, en hevige twisten onder soortgenoten nopens het evenwicht tussen traditie en vernieuwing liggen immers in dat zelfde vruchtbaar maar duister dal der bezinning.
De gevoeligheid maakt van de artiest een uiterst kwetsbaar wezen. In weerwil van zijn eigengereide trots en van zijn kinderlijke opstandigheid tegenover alle gezag van buitenaf, hunkert hij naar een kans op dialoog waarmede hij de geslotenheid van zijn werk kan doorbreken. Vernissages van tentoonstellingen met inleidende toespraak of openbare gesprekken vóór het spiedend oog der cameras naar het hoe en het waarom van het werk, - hoe dan ook verklaarbaar in een tijdsbestel dat de evenmens met verbetenheid observeert en oordeelt - maken niet zelden een ietwat pijnlijke indruk.
Er schuilt tegelijk iets vernederends en lachwekkends in het feit dat een kunstenaar hulpeloos mede moet aanhoren hoe iemand anders, dien hij in vertrouwen heeft genomen, zijn persoonlijke heiligdom van gedachten, ambities, manuele uitwerking en artistiek resultaat, poogt publiek onder woorden te brengen met het reële risico er net naast te grijpen, ja zelfs het te ontluisteren.
In de kern van dit hulpmiddel, - zelfs indien het dikwijls als een misleidend mode-verschijnsel wordt gebruikt, - schuilt nochtans het vermoeden dat kunst, ook op onze dagen, een taak blijft vervullen welke ergens te maken heeft met het menselijke bestaan en welke men niet zou kunnen opheffen zonder zichzelf wezenlijk te verarmen en te verminken. De pedagoog Jean Animus heeft deze houding omschreven als een ‘aanspraak van het individu dat in de ikonen van de moderne kunst de toegang vindt tot zijn diepste en eigenlijke werkelijkheid’.
Men kan, bijvoorbeeld, niet onverschillig blijven voor de bijval welke René Magritte vorige herfst, in de Parijse Galerie Alexandre lolas heeft genoten, niet alleen vanwege de gevestigde aristocratie van de geest maar ook bij de jongere schilders uit de uiterste avant'garde, de mannen van het neo-realisme en van de Pop'Art. Zij blijken in deze surrealist hun geestelijke vader te herkennen omdat hij de waarde van het object, in ontstellend duidelijke vorm, openbaart en zonder kans op misverstand zijn standpunt als volgt samenvat: ‘Ik zoek niet hoe maar wat ik moet schilderen. Als ik eenmaal mijn idee heb, breng ik het zo nauwkeurig mogelijk op doek. Zoals een schrijver zou doen; het onderwerp, het werkwoord, het voorwerp.’ Vanwaar deze aanspraak, over de generatie der non-figuratieven heen, ongeacht de gemengde invloeden van visuele verwenning of vermoeidheid die hier ook wel zullen meêgespeeld hebben?
De verbeelding is buiten zichzelf getreden. De surrealist heeft a.h.w. de hersenpan geopend. Haar grillige kinderen, de echte en de bastaards, zijn voor de beeldende kunstenaar geworden tot een object dat nadrukkelijker aanspreekt en tot nadenken stemt omdat het hier niet onder zulke schilderkunstige gedaante en met zo ongewone vormenassociatie werd verwacht.
Het procédé kan er als nieuw uitzien, men beseft niettemin dat een ongeschreven wet werkzaam is gebleven en dat de menselijke geest geleid wordt door een niet aan tijd gebonden zede die de wereld voor ons allen bewoonbaar heeft gemaakt. Het object wordt door de kracht van het beeldend gebaar een zelfstandig wezen, ‘une présence’, een teken aan de wand met een eigen reden van bestaan daar de mens in zijn kunst, zichzelf ontmaskerend, zichzelf ontdubbelend, altijd zichzelf en zijn wereld ontdekt en beleeft.