| |
| |
| |
Schilderkunst in Vlaanderen
Constant Permeke: ‘Boerengezin met kat’, 1923, olieverf op doek, 166 × 181.
De kunstenaar is een geïnspireerde. Anders zou hij niet kunnen werken, dus niet leven. Constant Permeke (1886-1952) heeft geleefd van zichtbare oneindigheid. Zijn oeuvre ademt gelijk de zee, het weids polderland en de mensen die ervan moeten leven. Van uit de diepten van hun hard bestaan heeft Permeke zijn eigen wereldbeeld opgebouwd, zoals Stijn Streuvels het gedaan heeft in zijn boeken. Hij schokt en vertedert tegelijk. De gestalten welke hij met zware aardkleuren of in blonde vormen te voorschijn roept, maskeren hun intiemste gedachten met gemeenzame monumentaliteit.
| |
| |
Albert Servaes: Getekende kruisweg van Koningshoeven, 1919. De kruisafdoening en de graflegging
Zonder de persoonlijkheid van de beeldhouwer George Minne, maar vooral niet zonder de wijding en het lyrisme die het werk van Albert Servaes (1883) kenmerken, zou het expressionisme in Vlaanderen zich anders hebben ontwikkeld. Het zou allicht nooit de geestelijke waarden hebben aangeboord van waaruit het zich binnen de verscheidenheid van de tweede Latemse groep heeft kunnen voortplanten. Zelfs aan zijn wezen vreemde stromingen, waaronder het surrealisme en de onstuimige reacties van de jongere abstrakten, heeft het helpen interessant maken, d.w.z. dat het ze behoed heeft voor formele oppervlakkigheid. En wat zou er, in die jaren, terecht gekomen zijn van de religieuze kunst zonder de geschilderde en vooral de geniaal getekende kruisweg van Servaes?
Speelse fantasie, spitse humor, en een lichtvoetig palet dat tintelt van onnavolgbare rozen, grijzen of blauwen hebben van Edgard Tytgat (1879-1957) een groot hedendaags schilder gemaakt. Zijn guitige persiflages op het burgerlijk milieu of zijn onorthodokse uitbeelding van bijbelse of mythologische verhalen schijnen buiten de tijd te treden. Tytgat doet denken aan muziekdozen, bebloemde behangsels, bonbonnières vol fondants. Maar deze moderne Biedermeyer is het ogenblik daarop weerom zo volop poëet dat men alle vergelijkingen doorstreept en denkt aan wat Emile Langui zei: over Tytgat schrijven is vlinders vangen.
Edgard Tytgat: ‘De spreekkamer’, 1932, olieverf op doek, 65 × 82.
| |
| |
Frits Van den Berghe: ‘Het Rijk der natuur’, 1926-27, 51 × 65,5
Gustaaf De Smet: ‘Meditatie - Dromerij’ (ook: ‘Jonge vrouw met het uurwerk’), 1931, 77,5 × 57,5
Met Frits Van den Berghe (1883-1939) veroveren fantastische gestalten de verbeeldingswereld van de Latemse groep. De gemaskerde personages van James Ensor huwen hier eeuwenoude spookbeelden uit het brein van Bosch of Goya. Het rijk der natuur, Ovidius verschrikkend, ziet vreemde bloemen opschieten of gedaanten voorbij schrijden die, zoals sommige verdoemden uit Dante's Inferno, gebukt gaan onder hun lijf-geworden herinneringen. De ongewone rijkdom van palet en figuratie hebben, bij veel jongere schilders vruchteloos, school gemaakt.
Op de werktafel van Permeke, in het Provinciaal Museum te Jabbeke, prijkt het doodsprentje van zijn vriend de schilder Gustaaf De Smet (1877-1943). Vindt men binnen eenzelfde kunstbeweging treffender tegenstelling en inniger zielsverwantschap verenigd dan bij deze twee: geweld gesust door huiskamerlijke stilte, de geest geborgen na jarenlang zwerven, zich zonnend in metafysisch licht? Het palet van Gust De Smet leeft van uiterst gevoelige nuances als wilde hij ook daarmede de hoekigheid van de wereld afronden. Vooral in het bezonken werk der dertiger jaren bewoog deze kunstenaar zich in een geestelijk klimaat dat men ook kan terug vinden in de geschriften van Gezelle en van Karel Van de Woestijne.
| |
| |
Leon Spilliaert: Havengezicht', 1910
De Oostendenaar Leon Spilliaert (1881-1946) hield niet van olieverf. Hij vond ze even kleverig als de lieden die in de kunstwereld het mooi en slecht weêr maken. Zijn kijk op de wereld heeft hij neergeschreven in ongemeen rijke akwarellen en tekeningen waarop de mens schijnt te worstelen met de redenen van zijn bestaan. Zijn geboortestad en vooral de zeedijk leveren daarvoor het geheimzinnig nachtelijk decor. Men kan bij Spilliaert sporen aanwijzen van symbolisme, kubisme, expressionisme, surrealisme, of zeggen dat hij in de leer is geweest bij de Japanse prentkunst. Hij zelf heeft er zich nooit om bekommerd: zijn visie schonk aan alledaagse dingen nooit eerder geziene dimensies.
Het oeuvre van Henri-Victor Wolvens (1896) is gebouwd op de forse traditie van lichtgevende matière. De Franse impressionisten, de Ensor van de landschappen-zonder-bijbedoelingen, hier en daar ook Utrillo, én een reactie van zelfbehoud tegenover het zwaarmoedig palet van sommige expressionisten zijn in deze fraaie schilderkunst verweven. Landschappen en stillevens zijn wat ze zijn, en men mag er met een kritisch oog naar kijken zonder zich ongerust te maken over het -isme. Zoals men kan voor het stralend landschappen-ensemble van de tien jaar oudere Saverys.
Henri-Victor Wolvens: ‘Marine’.
| |
| |
Luc Peire: ‘West-Vlaanderen’, 1958.
De invloed van Constant Permeke heeft zich inzonderheid toegespitst op twee Brugse schilders Rik Slabbinck (1914) en Luc Peire (1916). Beiden, in 1945 medestichters van de groep ‘Jeune Peinture Belge’, hebben deze bindingen met het onmiddellijk verleden bestreden en overwonnen, waarbij hun eigen wegen nochtans ook sterk uiteen zijn gegaan. Slabbinck verzaakte zowel de moedwillige defiguratie als het tonalisme van zijn leermeester. Hij drukt zich uit in een helder koloriet waarin de zuivere verftoon primeert. De figuratieve voorstelling - stillevens, landschappen en naakten, - wordt twee-dimensionaal tot de essentiële vormen herleid. Peires ontwikkeling vertoont een strenge logische samenhang. De schilder heeft zich geleidelijk verwijderd uit de figuratieve kunst door vereenvoudiging van de vormen. Zijn abstrakte composities zijn voorbeelden van picturaal evenwicht. Hun geraffineerde kleur roept telkens weer andere ruimten op zodat zijn schilderijen soms doen denken aan een ontvolkte surrealistische wereld. Beide schilders hebben op hun beurt invloed uitgeoefend op de jongere generatie, vooral tussen 1950 en 1960.
Rik Slabbinck: ‘Stilleven met kruisbeeld’, 1953, olieverf, 100 × 130
| |
| |
Octave Landuyt: ‘Kat’, 1958, doek, 70 × 90.
Marcel Notebaert: 'De Emmaüsgangecs
Octave Landuyt (1922) kon met zijn vroegste werk gesitueerd worden in de buurt van de surrealistische nabloei der animisten. Later maakte zijn gladde techniek plaats voor korrelig gehouden figuraties die het rijke licht a.h.w. tussen hun poriën gevangen hielden en weerkaatsten. De voorstellingen, opgeroepen uit de angst aanjagende spelonken van de menselijke geest, hebben daardoor nog aan intensiteit gewonnen. Sinds Frits Van den Berghe was geen schilder nog zo ver gegaan. Ook Marcel Notebaert (1924) hanteert de schilderkunst als een soort schoktherapie. Maar hij bewoont een andere verbeeldingswereld, is duidelijk sociaal gedetermineerd en wil verder denken op het expressionisme. De picturale resultaten van de abstrakte kunst, inzonderheid van de action painting, hebben hem technisch diensten bewezen.
| |
| |
Evenals Peire heeft Louis Van Lint (1909) gezocht naar een nieuwe ordening van lijnen, vormen en kleuren. Zonder daarom de traditionele bronnen der inspiratie te verloochenen, streeft hij naar niet-figuratieve equivalenten. Marc Mendelson (1915) reproduceert zijn visuele gewaarwordingen alleen nog met behulp van de wederzijdse verbanden welke zijn picturale vormen doen ontstaan. Allerlei grafische elementen komen daarbij een rol spelen. Meteen verwijdert hij zich nog verder van de figuratieven dan Van Lint. De critici vinden voor hem een plaats ergens op de kurve welke Picasso met Paul Klee verbindt. Meteen worden wij geconfronteerd met het dorre spel der theorieën dat niet zelden de kern zelf van de creatie en van de menselijke vindingrijkheid-uit-noodzaak uit het oog doet verliezen. Overigens worden Van Lint en Mendelson hier slechts geciteerd als twee type-gevallen, op grond van een vaag eerstgeboorterecht t.o.v. de abstrakten die na de tweede wereldoorlog in ons land naar voor zijn getreden. Ook daarover kan men redetwisten!
Louis Van Lint: ‘Compositie’, 1949, olieverf op doek, 130,5 × 97.
Marc Mendelson: ‘Stilleven met gele vruchten’, olieverf op doek, 81 × 99,5
| |
| |
Pol Mara: ‘Salto’, 1958, doek, 162 × 130.
Vic Gentils (1919) - een reproduktie van één van zijn werken wordt gebracht in het hoofdstuk ‘Beeldhouwkunst’ - wordt door Jan Walravens ‘de dichter van de dode matière’ genoemd, omdat hij panelen van een ongewoon picturale waarde opbouwt met behulp van aan de schilderkunst vreemde ingredienten: balken, lijsten, planten enz. In welke mate deze werkstukken reeds behoren tot het zogenaamd nieuw realisme, dat de natuur in haar werkelijke gedaante wil openbaren, is ons een open vraag. Overigens liggen er in alle tijden ruime mogelijkheden voor zulke kinderlijke verwondering over de schoonheid van de stof. Elk artiest kan daarvan meespreken. Dat pop-art, binnen die jongste stijlontwikkeling, de reportage verzorgt kunnen wij reeds aflezen uit het interessant werk van Pol Mara (1920) waarin eveneens heterogene bouwstoffen, o.a. fotobladzijden uit filmrevues, worden opgenomen. De verschijnselen zijn het vermelden waard omdat zij te maken hebben met menselijke vindingrijkheid. Sommigen zien daarin een decadentie van de abstrakte richting die zou uitgepraat zijn; volgens anderen heeft abstraktie niets meer daarmede te maken.
| |
Nawoord
Een overzicht willen geven van de moderne schilderkunst in Vlaanderen met behulp van slechts vijftien reproducties ware natuurlijk voor alle kritiek vatbaar. Daar kan dus niet de bedoeling liggen van deze bladzijden. Zij verluchten met slechts enkele flitsen een uitermate geschakeerd en wisselvallig kunstgebeuren waarin de kunstenaar voorrang moet krijgen op de handboek-terminologie. De kunstliefhebber vindt ten andere alle denkbaar studiemateriaal in prachtig geïllustreerde en met zwier en gezag geschreven standaard-werken zoals Moderne Vlaamse Schilderkunst door dr. Walter Vanbeselaere, Histoire de la peinture moderne en Flandre door Paul Haesaerts, Sint-Martens-Latem door dezelfde auteur, kroongetuige van het Vlaams expressionisme, en Abstrakte kunst in Vlaanderen door Michel Seuphor e.a. Deze uitgaven zijn zo boeiend dat men soms vergeet de schilderijen zelf te gaan bekijken.
G. Gyselen
|
|