er de oorzaak van dat men ‘niet meer terug kon’.
De geschiedenis van de collaboratie moet nog geschreven worden en zeker moet ze ontdaan worden van de eenzijdigde zwart/wit tegenstelling die de repressie er aan gegeven heeft. Het is duidelijk dat op enkele gevallen na, de Vlaamse collaborateurs in het nationaal-socialisme dat ze theoretisch zeker niet voldoende kenden (een fout!), hoogstens enkele oppervlakkige politieke aspecten ontwaarden: b.v. de conjunctie van het sociale en het nationale, de strijd tegen wat Hitler noemde de ‘ploetocratie’, de Europese eenmaking onder Duitse hegemonie, de romantische cultus van traditie. De criminele aspecten van het nationaal-socialisme, nl. de rassenhaat en a fortiori de misdaden die er uit resulteerden, bleven vreemd aan de doorsnee ‘Vlaamse’ collaborateurs.
Van de repressie kan men op zijn minst zeggen dat zij onoordeelkundig te werk ging en met veel onzuivere bedoelingen die zeker niet in de lijn lagen van het idealistisch verzet (er was overigens ook een niet-idealistisch verzet geweest). Eén van de onzuivere aspecten van de repressie, als Terreur Blanche, was het willen uitroeien van de Vlaamse Beweging èn door het treffen van zoveel Vlaamsgezinden mogelijk, èn door te verklaren dat ze ‘opgelost was’.
De verdachtmaking van gans de Vlaamse Beweging (die enkel op een ontsporing ervan toepasselijk is) was een hoogst onvaderlandse daad. Daar ligt o.m. de oorzaak van de verbreding van de kloof tussen Brussel/Wallonië en Vlaanderen!
Dan wanneer er van de werkelijk Duitsgezinde Waalse collaboratie van het Rexisme, een zeepbel, niets overschoot, overleefde de Vlaamse Beweging. Dit feit alleen bewijst dat zij op andere waarden stoelt dan de autoritaire tijdsgeest na 1930 of Duitsgezindheid. De culturele organisaties hervatten hun werk, een aantal nieuwe instellingen werden opgericht en zij traden het meest op de voorgrond. Het Vlaamse radicalisme (nationalisme als volksnationalisme en niet als te verfoeien staatsnationalisme) kwam in zijn vooroorlogse vormen niet meer van de grond. Er ontstonden pressure-groups naast en buiten de partijen; de Vlaamsgezinden in de traditionele partijen herbegonnen hun politieke actie en een nieuwe radicale partij, de Volksunie, kwam tot stand en doorbrak in 1961 de éénmans vertegenwoordiging.
Boven alle tegenstelling en vijandschap vertonen alle Vlaamse groeperingen dezelfde basistendenzen: bij iedereen wordt de Vlaamse Beweging èn cultureel èn politiek gezien - door iedereen wordt de wisselwerking van culturele, economische en sociale factoren benadrukt en de Vlaamse Beweging beschouwd als de strijd voor de totale ontvoogding van de Vlamingen, de democratische staatsbeginselen worden niet betwist. Alle Vlaamsgezinden gaan er akkoord over dat wij als Vlamingen in meerdere of mindere mate baas in eigen huis moeten zijn en allen gaan er akkoord over dat dit niet mag dienen om ons af te zonderen maar wel om ons er toe in staat te stellen ‘Europeeërs’ te zijn.
Het is beslist onmogelijk de gebeurtenissen na 1961 reeds als historie te behandelen. Toch zijn er enkele feiten en strekkingen aan te stippen die als historie-makend kunnen beschouwd worden.
Daar is de vernederlandsing van het onderwijs die een generatie aan bod brengt die essentieel Vlaams is, waardoor de sociale taalgrens in Vlaanderen zelf, regressief wordt. Daar is het algemeen ‘economisch’ bewustzijn van Vlaanderen en de onbetwistbare economische vooruitgang.
Daar is de algemene erkenning van de Belgische dualiteit door de officiële wereld (zie bv. het vastleggen van de taalgrens).
Daar is het doordringen van de federalistische gedachte bij een deel van de arbeiders in Wallonië terwijl het bestaan van federalistische strekkingen in Vlaanderen een constante is van de radicalen in de Vlaamse Beweging. Daar is het doordringen van de pluralistische opvatting van het openbaar leven.
Eindelijk ontwaart men in meerdere of mindere mate een spanning tussen oude en jonge generaties, in volstrekt alle partijen en zelfs in de culturele groeperingen. Ik zal ze niet opsommen in de CVP, de BSP, de VU; ik kan in de zuiver culturele sector bv. als grootste culturele vereniging het Davidsfonds vermelden met zijn Jong-Davidsfonds. Deze constatatie wijst erop dat de jeugd nieuwe wegen zoekt.
De huidige Vlaamse jeugd, Vlaamsgezinde jeugd, leeft niet meer opgesloten in de Vlaamse tuin, al gaat zij voort hem met toewijding te bewerken. Tot voor enkele jaren was de jeugd in Vlaanderen, hoe paradoksaal het ook moge klinken, het meest conservatieve element van de bevolking. Wij bedoelen degenen die opgegroeid zijn in de euphorie en het immobilisme dat op de Bevrijding volgde. De jeugd van nu heeft haar natuurlijke taak hervat nl. het streven naar vernieuwing. Wat zal daarbij doodlopen en wat zal er doordringen?
Wij nodigen de lezer uit zich te bezinnen op de legpuzzle van politieke feitelijkheden die wij hebben opgesomd (of vergaten op te sommen). Het belangrijkste feit blijft daarbij de ongebroken macht van alle ‘vested interests’ en de nog steeds groeiende Brussels-centralistische macht die er wel toe bereid is symbolische toegevingen te doen maar dan alleen met de bedoeling het roer in de hand te houden.
Dr. M. Van Haegendoren
Conservator aan het Algemeen Rijksarchief.