West-Vlaanderen. Jaargang 14
(1965)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Toen het huidig nummer gepland werd, drukten samensteller en redactieraadsleden eenparig de wens uit, dat een belangrijk gedeelte ervan zou voorbehouden blijven aan creatief werk van onze leden. Ten einde iedereen dezelfde kansen te gunnen, werd besloten een soort prijsvraag uit te schrijven voor gedichten, kortverhalen, foto's van schilderijen, tekeningen, gravures, etsen en creatieve foto's, gewijd aan of in verband met de thema's ‘menselijke nood’, ‘broederlijk delen’ of ‘wereldsolidariteit’. De leden van de redactieraad mochten echter niet meedingen. | |
[pagina 108]
| |
HoangUit de einder, ver over de rijstvelden, de moerassen, de stroom, bracht de wind dof de donder, dan kwam dreunend de knal, en de steekvlam, roodgeel flitsend in de schemerige morgen. Hoang staarde naar de gloeiing die in een boog de einder omspande. De knal had ook de vrouw opgeschrikt; zij kwam huiverend naast hem staan. De morgen was jong en kil en vreemd. Ook Hoang huiverde, niet om de nachtwind, maar om het pijnlijke en verwarrende gevoel van nieuwsgierigheid en angst dat hem opeens bekroop. Het was datzelfde gevoel van die andere keer, toen ze de kolonne, de ravitailleringsklolonne, in de lucht hadden geblazen. Hij was het slijk uit de verstopte irrigatiekanaaltjes aan het scheppen: plots de explosie, de schoten, de grauwe rook, het vuur en later, veel later, de stank. De stank van de dood, van ontbinding. De zon doet vlug haar werk, secuur en genadeloos. Hoang had ze helpen begraven, samen met de andere boeren van de rijstdistributiedienst. Het dorpshoofd had grinnikend staan toekijken. De regering stinkt verdomd goed, had hij gezegd. En alle kameraden hadden gelachen, luid, opdat de dorpsoverste het zou horen. Ook Hoang had toen gelachen. Daarna was het over hem gekomen, het bevreemdende, het beklemmende gevoel van dreiging, wraak en onheil. Toen Hoang in de woonhut zijn rubberen laarzen aantrok - die had hij genomen van een dode regeringssoldaat - en het grauwe nanking uniformjasje hoog dichtknoopte, schudde de vrouw het hoofd. Ik ga naar het dorp, zei hij, zette zijn plastieken topi op het hoofd, schoof tussen de gordel drinkbus, rijstzak en machete en verdween in de schemer. Het dorp ligt vlak bij de grote kromming van de stroom, anderhalf uur ten westen van de gemeenschappelijke rijstvelden. Hoang stapte door de morgen, niet over de gemeenschappelijke rijstvelden, maar naar het noorden, over de moerassen, naar de bovenbocht waar de stroom het breedst is, naar de gloeiing die langzaam wegteerde in de groeiende dag. Toen Hoang de smalle hangbrug overgestoken had, was de gloed volledig opgeslorpt door de zon. Hij versnelde zijn pas. Het wegspattende water voelde koud in de rubberlaarzen. Boven de topi dansten reeds de muskieten wild en warrig, gonsden nijdig, onheilspellend. Hoang sloeg hard tegen de helmhoed. Bloed van de geplette insecten kleefde aan zijn handpalm, en weer rook hij de brandlucht en de stank van de wegrottende regeringssoldaten. De regering stinkt van het bloed, zei de overste. Zij moeten allemaal kapot, de luizen, de kapitalisten, de imperialisten, de rijstdieven. Weg met de regering en de vreemde schooiers! Leve het volk! Hoang dacht aan de mooie laarzen van de regeringssoldaten. Gestolen van het volk, zei de overste. De kameraden hadden teruggenomen wat hun toebehoorde. De machinegeweren echter moesten ze inleveren bij de distributiedienst. De wapens zijn voor de volksmilitie, het bevrijdingsfront, voor de zonen van het vaderland die de barbaren het land uitdrijven omdat ze hun alles, hun rijst, hun hutten, hun vrouwen en kinderen, hun grond en vrijheid willen afnemen. Steil steeg nu het pad, dat doodloopt in de wouden die de heuvelkam bedekken. Schril krijsten de vogels, de muskieten gonsden, onder zijn laarzen ritsten schichtige muizen, gekko's en jonge varanen door het dorre gras. Het hele woud was in beweging, alles wriemelde, danste, fluisterde, kraste. Het maakte hem onrustig. Hij klom steeds sneller. Bleef staan. Zijn lichaam gloeide, de denimbroek plakte aan zijn huid. Beneden hem in het dal trilden de groenzwarte moerassen van de hitte, over het zilveren lint van de stroom dampten de blikkerende rijstvelden sidderend weg onder de zonnebrand. In de kleine bruine man kwam het verlangen op om terug te keren, naar de hut, naar het dorp, naar de kameraden. Hij staarde een ogenblik naar de laarzen die nu bruin zagen van de gedroogde modder. Geleidelijk groeide weer het pijnlijke gevoel, de kwelling, de angst. Het stuwde hem naar het mysterie achter de heuvelkam. Hij trok de machete uit de gordel. De bamboestengels zwiepten in zijn gezicht. De machete kliefde, kapte razend in de struiken, deed de olie wegspatten uit de jonge djarakrijsjes. Aan de overzijde van de heuvel, waar de flank bedekt is met rotsgesteente en lage struiken, sloeg de stank van brand en ontbinding hem in de neusgaten en tussen de zwartgeblakerde varens zag hij het wrak. Glitterend kaatste de romp van de neergestorte helikopter hem de vuurbol in de ogen. Langzaam daalde hij af. Enkele wrakstukken gloeiden nog. Hoang merkte de Amerikaanse ster met de horizontale strepen. De vier bruinzwarte, halfverkoolde hoopjes rondom het wrak waren dode barbaren. Hij grijnsde. Wie het volk aanvalt, verknecht, doodt, wordt gestraft. Ook de Americans stinken. Hij kende de helikopters waarmee de barbaren de rijstvelden overvlogen, hij kende het moordende staal in hun buiken, hij had de kameraden bloedend zien liggen op de velden. Hij had de verhalen gehoord van de dorpsoverste hoe de barbaren vanuit hun helikopters de ziekte, het onheil spoten over de velden, over de stroom giftige gassen zaaiden, die de vis doodden en de rijst zwart maakten. Hij had in het dorp foto's gezien van platgebrande nederzettingen. Met één bom branden die gieren een gans dorp af, vermoorden de brave kameraden, hun vrouwen en kinderen. Hoang herinnerde zich de foto in de Nhan Dan, het partijblad. De barbaren hadden een jonge strijder met het hoofd omlaag aan een boom opgeknoopt. In zijn buik bloedde een groot gat en lachend scheurden de barbaren hem de darmen uit het lijf. Hoang schopte tegen het hoopje stinkend vlees en leder | |
[pagina 109]
| |
dat voor hem lag. Paarsblauwe vliegen warrelden wild omhoog. Hij trok de rijstzak uit zijn gordel en trapte de wrakstukken uit de weg. Blikjes eetwaren, geneesmiddelen en een kist stenguns waren intakt gebleven. Haastig propte Hoang twee van de stenguns in de zak. De overste zal tevreden zijn. De militie zal blij zijn. Hoang zal held zijn. Rijst voor arbeid, zei de overste, eerst prestaties, dan de buik. Terwijl hij zich bukte zag Hoang plots dat één van de hoopjes verroerde. Hij trapte tegen de rug van de Amerikaan en keek onthutst naar het geblakerde gezicht, naar de ogen die zich langzaam openden. Op het voorhoofd van de man kleefde een bruinzwarte plak geronnen bloed. Het haar was haast volledig van zijn hoofd geschroeid. Verschrikkelijk luid gonsden de vliegen in Hoangs oren. De paarse mond van de gewonde trok zich langzaam samen, fluisterde enige klanken. De lippen sperden zich pijnlijk tot een glimlach, die dadelijk weer verdween. Hoang hief de machete. In zijn rug prikte de zon gloeiende naalden, de vliegen warrelden, dansten, huilden, trokken een waas voor zijn blik. De stank maakte hem misselijk. Hoang zag de gloeiende koortsogen van de Amerikaan, keek in de ogen van de witte man met de baard, de Français. Traag zakte de machete langs de denimbroek. Hij schopte tegen het weke lichaam, schopte, schopte. Vloekte. Schopte. Gooide schreeuwend de machete tussen de wrakstukken. Het zwarte lichaam van de Amerikaan schokte zachtjes. Zij gloeiden vreselijk, die ogen. Hoang voelde iets uit zich wegvloeien. Wezenloos staarde hij naar het hoopje mens, de vijand. In hem groeide langzaam het beeld van de andere witte man. Blanke mannen gelijken allen op elkaar. Zij haten de kleine bruine man, zij willen hem vermoorden, hem vernietigen. Alleen de Français niet. De Français was een aardige goede man. Hij hield van de kleine bruine man. Om hem te helpen was hij gekomen van over de stroom, over de grote stad aan de monding, over het water, uit een ver land waar alleen blanke mannen wonen. Dikwijls was hij bij hem in de woonhut geweest. Maar dat was vele zomers geleden. Hoang was toen nog jong en de vrouw ook. De witte man had de vrouw en de zonen genezen toen het onheil over de rijstvelden trok, toen de draak in de hemel al het water opgezogen had. De witte man met de baard was aardig. Toen hij een jongeman was, kon Hoang uren naar hem zitten luisteren. Dan knipte de moeder uit rood papier kleine diertjes en uit de kleurige kleefrijst toverde zij bonte popjes. Zij dronken de hete thee en de witte man vertelde mooie verhalen. Van de andere witte man die vermoord werd voor zijn volk. De Americans hebben die witte man zeker vermoord. De gestorven man was goed geweest. De Français had gezegd dat alle mensen broeders zijn. Wij zijn allen kinderen van de goede man die gestorven is voor ons. Maar de goedeYvan Theys: ‘Kop’.
man was wit en ik ben bruin. De Americans zijn ook wit en zij zijn geen broeders. Waarom laten zij de bliksem vallen op onze huizen, waarom zaaien zij in de wind het slechte zaad dat onheil brengt en dood, waarom kleuren zij de rijst grauw, de stengels zwart en dor, waarom? Zijn zij mijn broeders? Je moet ook van de andere boer houden die de rijst steelt van je velden. Misschien heeft hij honger en sterft hij anders. Je moet ook hem helpen, zei de Français. Bemin je naaste gelijk jezelf. De andere witte man werd door zijn volk geslagen, gemarteld, en nog hield hij van dat volk. Hoang begreep het niet. Hij had het nooit begrepen. Je zult je broeders niet doden, je zult niet doden, niet doden. Doden... Hoang voelde dat het niet goed was. Helder begon het bloed uit de mond van de gekwetste te sijpelen. Hoang zag dat de American ging sterven. De zon spatte open op de witte rotsen. Zijn lippen proefden het zoutzure zweet. Hij voelde hoe het bloed uit zijn voorhoofd week, hij voelde zich slap en moe en heel eenzaam. Misschien is het niet goed dat de American nu doodgaat. De ogen van de stervende glommen als die van een grote waakhond, als kleurige knikkers die het zonlicht weerkaatsen. De ogen van de goede witte man uit het verre land. Hoang knielde neer naast het rillende lichaam en begon rustig het hemd, dat stijf stond van het geronnen bloed, los te maken. De kleffe mond probeerde te spreken. Hij heeft dorst, dacht Hoang. Zachtjes richtte hij de gewonde op, nam hem in de armen en droeg hem tussen de schrale struiken in de schaduw. Hij gespte de drinkbus los en bracht ze aan de mond van de gekwetste. De Amerikaan dronk langzaam het lauwe water. Eén ogenblik kwam over Hoang weer de onrust en de angst toen hij dacht aan het volkstribunaal en het districtshoofd, aan de jonge strijder die barbaarse bladen en foto's in zijn hut had. Na de rechtszitting werd hij ter plaatse | |
[pagina 110]
| |
Johan Van den Bossche: ‘De Bergrede’. Ontwerptekening voor brandglasraam (4 m hoogte bij 10 m breedte) voor de St.-Aldegondiskerk te Zwevezele, die verbouwd wordt onder leiding en toezicht van Ir.-Arch. J. Hagebaert, Den Haan.
Rita Vandekerckhove: ‘Twee Koppen’.
met knuppels doodgeslagen. Drie dagen en nachten heeft zijn lijk aan de hoogste boom van het dorpsplein geschommeld. En op zijn borst hing een grote plaat: vijand van het volk. Hoang schudde traag het hoofd. Hij was geen held, de militie zou niet fier gaan op hem. En deze blanke man stierf. Hij stelde zich geen vragen, hij begreep het allemaal niet meer. Het was alles zo vreemd. Hoang keek naar de man. Hij lag vredig en om de lippen speelde een droeve glimlach. Ook Hoang voelde de rust weerkeren. Het is goed zo, dacht hij.
Het geraas van de jachtvliegtuigen hoorde Hoang niet, en toen de glimmende buiken over de heuvelkam scheerden en in duikvlucht op hem toekwamen, begreep hij het niet. Hij zat rustig bij het dode lichaam en keek naar de lucht, die helder was en blauw. Toen hoorde hij het geratel en voelde de rotsen trillen. Zijn lichaam schokte, sprong omhoog. Hij zag de zon roodgloeiend uit de hemel tuimelen, de witte wolken scheurden vaneen en tolden naar de aarde. Dan stuikte zijn stukgeschoten lichaam ineen. Het kleine bruine hoofd begon zachtjes te bloeden op de borst van de witte broeder. Lionel Deflo |
|