ontmoetingen
Ontmoeting met Naum Gabo
Naum Gabo: Constructie, opgericht nabij ‘De Bijenkorf’ te Rotterdam.
Een treintocht van anderhalf uur in een vuile stofferige wagon. Ik ben passagier op een trein waarop Harold Lloyd elk ogenblik langs het venster kan binnenkomen. Een paar houten bruggen, terwijl we een slenterende rivier kruisen in de lange vallei. Soms wordt het landschap smal en dan loopt de trein op de baan. Stilaan waant men zich ergens in een armzalig verlaten land, halfweg de Ardennen. Alleen de gele vierkante Diesellocomotief, die ik soms in de bochten zie, herinnert mij eraan dat ik op weg ben, dwars door New England, de heuvels in, naar Waterbury, het stadje waar Naum Gabo schreef dat hij mij te 16 u. 40 aan het station zou opwachten.
Zaterdagnamiddag 16 oktober. Inderdaad wij zijn er. Maar wie is hij? Een paar mensen gaan langs de straat, want de trein stopt midden barakken en stapelplaatsen. Ook een paar auto's. Bij een chevrolet staat een klein grijs manneke, slordig en nerveus, maar met kraaknet roze en witgestreept hemd, perfect toegeknoopt, zonder das en met lange mouwen. Ik zie de mooie parelmoeren knoopjes, vooral onder de adamsappel en aan de polsen. Zijn ogen fonkelen zoals de knoopjes. Een handdruk, de valiezen tussen vodden en gazetten in de koffer, en ik zit naast geplooide dagbladen, groenten, een paar flessen en papieren zakken van de supermarkt, naast Naum Gabo. Korte, kleine, geestige, pittige, kurieuze ondervragende jood. Vlug komt de biënnale ter spraak, de biënnale van Venetië waar zijn broer Pevsner exposeerde. Zij waren geen vrienden meer, zij schrijven elkaar opnieuw sedert de laatste maanden. Alle twee dezelfde scherpe trekken en het gezicht van een vogel, maar Pevsner zeer oud, me dunkt ziek aan het hart en moe. Gabo daarentegen is roze, kleiner en vuriger. Het is redelijk ver, zegt hij, ik woon op de buiten. Dat is het wel: eindelijk een scherpe bocht tussen bomen, over een halfgelegde weg een heuvel op, een andere weg in, een eind langs de velden en plotseling, verloren in de buiten, een ongelukkig huis, wit geschilderd en grauw uitgeslagen. ‘Hier woon ik sedert enkele jaren’. Uit de boom schiet een oriool op, een vurig gekleurde vogel die mij plotseling aan de nieuwe wereld herinnert.