Als Brabander heb ik steeds de spontaneïteit bij een artiest op prijs gesteld en wellicht is het daarom dat ik na het eerste contact met West-Vlamingen verlang naar andere ontmoetingen.
Zo 'n ontmoeting, die me blij verraste, was deze met het werk en de persoon van Anita Vandamme, een jonge vrouw afkomstig uit Ieper (22 juni 1933) en nu in de Brabantse Alma Materstad wonende, twee hoog, op een gezellig appartement, vlak bij de ringlaan omheen de stad (Volmolenlaan 45, Leuven) saam met haar man dr. jur. Leclercq, en haar tweejarig zoontje Bruno.
Van huize uit werd ze tamelijk zakelijk opgevoed, net als haar zes jaar jongere zuster, die in de kattestad de eerste hostess was. Na haar middelbare studies kwam ze te Rijsel terecht in een commerciële school, doch het regentaat germaanse dat ze in 1953 te Eeklo bij de zusters der Liefde behaalde en de lessen die ze vanaf hetzelfde jaar te Kortrijk gaf, lieten toe dat de kunstmikroob die ze in zich had, verder kon vegeteren. Die kunstmikroob was er wellicht reeds lang aanwezig, want langs moederszijde waren er in de familie twee gunstig bekende kunstschilders nl. Cornelis en Verwee. Veel las ze in die periode en kwam vooral onder de bekoring van de poëzie van Achterberg, Nijhoff, Lodeizen en het proza van Anna Blaman. Zelf trachtte ze toen kreatief werk te leveren. Buiten een paar stukjes proza, schreef ze ook geregeld een ‘brief uit West-Vlaanderen’ voor de ‘Periscoop’, die dan meestal handelde over schilderkunst.
Overvloedig schetste ze tijdens haar reizen naar Parijs, Amsterdam, Denemarken, Spanje, Joegoslavië en vooral haar verblijf in de Provence inspireerde haar. Te Parijs bezocht ze in 1954 de Matisse-retrospektieve, die haar diep trof, en de dag toen de Franse meester stierf, maakte ze haar eerste olieverfschilderij, nl. een kopij van een zelfportret door Matisse. Volslagen autodidakt, voelde ze dra dat het spel met lijn en kleur haar beter hielp, dan dat met woord en klank, om de eenzaamheid in zichzelf te doorbreken.
Toen ze haar echtgenoot dr. jur. Leclercq leerde kennen, gaf deze haar door zijn interesse voor de plastische kunsten, de nodige stimulans om te trachten door te breken.
Het veelvuldig contact met kunstschilder-direkteur van de Kortrijkse academie Hilaire Gellynck, en de gesprekken met schilders als Marcel Notebaert, Lieven Colardijn en Joris Houwen, hielpen haar zeer veel en schonken vertrouwen in haar kunnen.
Eens op reis aan de Franse middellandse-zeekust, verkocht ze onderweg twee doeken aan mensen die ze nooit te voren had ontmoet. Dus was haar werk goed en diende ze er mee uit te pakken in 't publiek. Hoewel ze wegens de geboorte van Bruno in 1961 niets had geschilderd, kreeg ze verleden jaar een ganse reeks werken bij mekaar, geschilderd onder druk van de bijeengespaarde energie en schoonheidsbeleving.
Te Oostduinkerke toonde ze voor 't eerst haar werk. Hilaire Gellynck ‘die werkelijk gelooft in haar artistiek talent’ leidde haar in en noemde haar ‘een artistieke kracht die zal doorwerken en zal doorbreken’.
Te Salzburg bij Kokoschka, tijdens zijn internationale zomerkursus ‘Schule des Sehens’ bracht deze meester haar een zuivere picturale visie bij. Vol begeestering kwam ze naar Vlaanderen terug, langs Wenen, met zijn unieke Breugels, Rubens e.a. onvergetelijke groten die haar enigszins innerlijk tot rust brachten. Ze toonde ons reeds meerdere malen haar werk, o.m. te Leuven (Studio Fonteyn) en te Oostduinkerke-Bad. Beide tentoonstellingen waren een succes.
Het sterkst word ik steeds door haar akwarellen aangesproken. Soms zit er onder de lumineuze kleuren, die broos doorschijnend zijn, zonder bekommernis om maat en beperking, wel een spel van vluchtige, zeer schetsmatige lijnen. Met zeer vrouwelijke kleurvlakken, tot op het randje af, gevuld met een onstuitbare spontaneïteit, bouwt ze haar akwarellen op.
De sfeer in haar doeken is ietwat anders. De kleuren zijn explosiever, geladen met een gewijde spanning.
‘Anita Vandamme’ schreef Miel Dekeyser ‘werkt onder de sterke bekoring die de kleuren van de levende dingen op haar uitoefenen’.
Werkelijk, haar expressionisme is er een van de kleur, met een wortelvastheid in de Latemse voedingsbodem.
Daar ze vroeger thuis over een smidse kon beschikken, schrikte ze niet terug voor ijzersculptuur.
Haar met de hamer uit het ijzergeslagen figuren, waarvan enkele religieus en bijbels schijnen geïnspireerd, zoals ‘De Profeet’ en ‘Kristus’ lijdend en verscheurd en andere met een meer literaire omschrijving, trokken reeds de aan-