West-Vlaanderen. Jaargang 13
(1964)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdDossier BakelandDe twee grote componenten die men in Germonprez' eerste romans kon terugvinden, met name de sociale en de volks-historische, komen in zijn pas verschenen ‘Dossier Bakeland’Ga naar eind* ook weer volop tot uiting. Van het patroon dat we in zijn historisch werk hebben herkend is de auteur intussen reeds afgeweken in een boek als ‘Hanen en Kraaiepoten’ (1962); toch vonden we in dit werk nog de schaduw terug van zijn welhaast klassiek geworden type-personages (de douaneïnspecteur Ledure bvb.). Zijn nieuwe roman ‘Dossier Bakeland’ is voor hem helemaal een innovatie. De sociale lijn trekt hij verder, de historische neemt hij weer op. Zijn liefde voor het kleine volk, dat in zijn poging om hevig te leven brutaal gaat doen, zal hij, gelukkig, wel nooit verloochenen en de eigenaardigheden van zijn stijl, zowel kwaliteiten als gebreken, gaan niet verloren. Het nieuwe in ‘Dossier Bakeland’ zit in de structuur; die is anders dan... anders en dat heeft vèrstrekkende gevolgen. De nieuwe roman is samengesteld uit drie ik-verhalen (plus een zeer korte coda die m.i. best had kunnen wegvallen: een eindpunt moet niet dikker zijn dan een andere punt!). In chronologische volgorde komen de drie vrouwen aan het woord die in Bakelands leven een rol hebben gespeeld: Anna Maria De Jaegere, de moeder die het onwettig kind heeft verstoten, Anna Katherina Busschaert, de geliefde die hem verliet omdat zij hem niet van het kwaad kon weerhouden en Francisca Ameye, die hem volgde tot onder de valbijl, dankbaar omdat hij haar spijt haar wanstaltigheid tot minnares had verkozen. Men zou er zich kunnen over verwonderen dat deze drie vrouwen zich zo knap weten uit te drukken, allen in de rappe, radde stijl, met al zijn goede en soms minder goede kanten, die Fred Germonprez zelf eigen is. Maar dat hoeft men eigenlijk niet te doen. Want de fictie dat het de vrouwen zijn die, elk op haar beurt, over hun lot en daarmede over dat van Bakeland vertellen, zou men best zo kunnen interpreteren: de vrouwen hebben de auteur volmacht gegeven; hij spreekt in hun naam en zij hoeven niet meer te doen dan... met een kruisje te ondertekenen. Toch lijkt naar het einde van het boek het relaas van Cisca over de terechtstelling - haar eigen terechtstelling, in het raam van de fictie wel wat onwaarschijnlijk. Intussen is deze fictie niet alleen de grondslag van de ruwbouw van het werk; ze heeft ook een goed effect in twee schijnbaar tegengestelde richtingen. Vooreerst laat ze de auteur toe Bakeland langs omwegen te benaderen. Bakeland wordt niet door hem maar door de vrouwen getekend en die zien hem alle drie in functie van hun eigen leven. De bendeleider wordt helemaal niet minitieus gevolgd in zijn doen en laten (God zij dank!) en hij wordt absoluut niet de hoofdfiguur van het boek. Naast de drie vrouwen die elk, psychologisch juist gezien overigens, de hoofdpersoon worden van hun eigen verhaal, is er eigenlijk maar één grote hoofdfiguur: dat is het onmondige kleine volk waarvan Bakeland een uitgestoten kind is. Uit liefde werd Bakeland niet geboren, wel uit een vergissing; één grote aarzeling en vergissing - hij deserteert overal - is zijn leven; | |
[pagina 89]
| |
en hij wordt met zijn bendegenoten de guillotine opgestuurd door mensen die de vergissing begaan recht te willen spreken over degenen die ze nooit recht hebben laten wedervaren. Een tweede goed effect van de basisfictie is dat Germonprez in de drie verhalende vrouwen, drie verschillende karakters tekent en uitdiept. Wel stammen de drie uit hetzelfde sociaal milieu: ze zijn spinsters, als kind reeds tewerkgesteld, vroegrijp door de brutaliteit van het leven om hen heen, maar met in hun hart een kern van gaafheid en het verlangen naar de echte liefde. Maar deze gelijkenis ten spijt zijn ze voldoende gedifferentieerd en dat is een grote verdienste van ‘Dossier Bakeland’. Germonprez is een emotieve natuur. Je kan het merken aan het feit dat hij door het sociaal onrecht vooral gekwetst wordt in wat de vrouwen wordt aangedaan. Je merkt het ook aan zijn schrijftrant, in het algemeen en overal natuurlijk, maar hier in ‘Dossier Bakeland’ meer bepaald waar hij de fictie van het verhaal der vrouwen doorbreekt en, onbewust wel, zelf het woord opneemt voor het uitspreken van zijn verontwaardiging om sociale misstanden. Dat de loop van het verhaal in het tweede deel wordt onderbroken voor een historische uitweiding over de brigands, heeft natuurlijk een andere oorzaak. Ik meen zonder aarzelen te mogen zeggen dat vooral het knappe eerste deel van ‘Dossier Bakeland’ mij getroffen heeft. | |
Omnibus van de zeeDe romanomnibussen zijn in de mode. Het zal wel niemand ontgaan zijn dat ook de S.V. De Arbeiderspers er in de laatste jaren verscheidene gepubliceerd heeft in haar Reinaertreeks. In één daarvan werden drie romans van Fred Germonprez samengebundeld onder de verzameltitel ‘Omnibus van de zee’Ga naar eind1; het zijn ‘Iseland, Iseland...’, ‘De Moerduivels’ en ‘Kaper Jan Bart’. Nu kan ik het echt niet helpen dat ik niet van romanomnibussen hou. Zij doen mij altijd denken aan de reclame-verkoop in de grote warenhuizen: drie voor twee. Ze zijn meestal zo lijvig dat je ze niet makkelijk in de hand kan houden en dat je ze al evenmin kan openslaan zonder de rug te breken. Een omnibus wordt echter niet gemaakt voor de boekenliefhebbers maar voor een leesgierig (!) publiek. En het zou ook niet netjes staan Fred Germonprez' werk het slachtoffer te laten worden van een heel particuliere weerzin voor de omnibusformule. Dit werk dan, meer bepaald de in de ‘Omnibus van de zee’ gebundelde romans, heeft de proeve van de kritiek doorstaan en sedert jaren de weg naar het lezerspubliek gevonden. Maar de lectuur-in-serie heeft ons geleid tot onderlinge vergelijking en overweging van de aard van de hier gepresenteerde werken. De ‘Omnibus van de zee’ leert ons Germonprez kennen als de man die weet dat zowat iedereen, indien niet openlijk dan toch verstolen, nog houdt van sommige varianten op het mantel-en-degenstuk waarin dappere mannen een sterke taal spreken en, misschien eventjes op het verkeerde spoor geraakt, als het pas geeft tenslotte toch huwen met edelhartige vrouwen, wier liefde louterend werkt. De auteur weet ook dat voor een gezond gemoed, zelfs al zit het onder een ruwe schors, de gezonde moraal nog van tel is naar dewelke het goed beloond wordt en het kwaad bestraft, maar dat tevens niemand zo naïef is of hij beseft dat men, met de beste bedoelingen bezield, verkeerd kan handelen of ook tragisch ten onder gaan. Liefde voor stam en land, voor het volk van de kuststreek en van de zee, en strijdvaardig medevoelen en diep begrip voor de klasse van de sociaal misdeelden, scheppen de sfeer en de achtergrond waarvóór het leven van historische figuren of van mensen uit de Westhoek in historische situaties, kleurig wordt weergegeven. Wie ‘Iseland, Iseland...’, ‘De Moerduivels’ en ‘Kaper Jan Bart’ na elkaar leest, krijgt de indruk dat de auteur, telkens als hij aan het schrijven gaat, appèl houdt. En telkens ook presenteren zich trouw de personages! Eerst is er de massa van de sociale verworpelingen: het zijn de smokkelaars-Yslandvaarders of de Moerduivels of de Duinkerkse kapers. Voortkomend uit deze massa en levend voor en door het volk, is er vervolgens de held; hij heet Kilo, Michiel of Jan Bart. In hem bloeien alle goede gaven welke in de lagere volksklasse sluimeren open, ook al moet hij in de oudste twee romans dulden dat een |