ontmoetingen
Landschappen van 17 gewesten gezien door schilders van nu
De culturele integratie van Noord en Zuid was het thema van het 36ste Nederlands Congres, dat op 1, 2, en 3 november te Antwerpen bijzondere belangstelling genoot. Vijf culturele manifestaties brachten afwisseling tussen de lezingen en sectievergaderingen, waar aandachtig en intens werd gewerkt. Na de eerste dag bracht de Nederlandse Comedie ‘De Dans van de reiger’ van Hugo Claus op toneel. De tweede avond draaide men Belgische documentaire films en de speelfilm van F. Rademakers: ‘Als twee druppels water’. Het congres werd besloten met een concert door het Residentie-Orkest, o.l.v. Willem van Otterloo, met medewerking van F. Gevers en E. Traey. Op het programma stond o.m. een werk van V. Legley. Voor de tentoonstelling ‘Het wetenschappelijke boek’ zonden Nederlandse en Belgische uitgevers en verenigingen werken in. In de verschillende manifestaties werkten Noord en Zuid samen. Ook in de tentoonstelling van ‘Landschappen van 17 gewesten’ (1-10 november), de vijfde culturele manifestatie, was Noord en Zuid vertegenwoordigd. Uit 17 gewesten - 11 Nederlandse provincies, 5 Vlaamse provincies en Zuid-Vlaanderen - het oude Nederlandse cultuurgebied, werden enkele landschappen samengebracht. Het Nationaal Overleg voor Gewestelijke Cultuur en de Culturele Diensten van de provincies selecteerden de deelnemers. De Kultuurraad voor Vlaanderen en het Rijksmuseum te Amsterdam zorgden voor de verdere opbouw van de tentoonstelling, waarin de kunstwerken per provincie samen opgehangen werden. De vrije keuze van de verschillende provinciale raden bracht mee dat een zeer verscheiden geheel ontstond.
De Nederlandse inzending getuigde voor het dynamisch zoeken van de hedendaagse kunstenaars in Nederland. Een eerder zwakke uitloper van de 19de eeuwse traditie werd evenwel niet uitgesloten. Het werk van D. Schulman (Hilversum 1881) krijgt in de hedendaagse stromingen normaal geen kans meer om naar voren te treden, terwijl de pogingen van J. Lennaerts (1932) alleen als actualiteit kunnen gereleveerd worden. Ze behoren reeds tot voorbijgestreefde experimenten. Tussen deze twee figuren kan de Nederlandse zending ingesloten worden: beginnend met de weergave van de toevallige natuur, over de weergave met herkenbare natuurbeelden tot aan de weergave van wat de kunstenaar als essentieel in het landschap ziet en tot een eenheid omvormt.
Als dusdanig was er een ruime verscheidenheid tussen figuratief en niet figuratief werk. Van enkele Nederlanders was enkele maanden voordien reeds werk vertoond in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Drong daar de kwaliteit van de Nederlandse kunst zich niet sterk genoeg op, ook in de tentoonstelling van landschappen kon de inzending niet voldoende overtuigen. Toch verdienen de werken van Haanstra, Fernhout. Stroosman en Benner meer bekend te zijn. We kunnen niet nalaten vooral te wijzen op de kracht van het werk van Molin.
De inzending van de Zuidelijke provincies was anders geïnspireerd. Met de grote vertegenwoordigers van het expressionisme, Permeke, Servaes en Brusselmans, manifesteerde zich nogmaals de vitale kracht, het schilderstalent van deze oude garde. Hoewel misschien geen werken van eerste rang van de expressionisten waren uitgekozen, kon men er toch niet aan voorbijgaan zonder de gedachte dat zij, langer nog dan een generatie, de stempel van hun meesterschap op de schilderkunst hebben gedrukt. Dat is in het post-expressionisme van Notebaert niet te ontkennen, tot zelfs bij De Cock vindt men die sporen nog terug. Naast de expressionistische landschapschilders, waartoe ook De Vlaminck, Slabbinck, De Pauw en Malfait behoren, kwamen het atmosferisch gerichte landschap van Van Dyck, Van Overstraeten, het narratief sterke van Dasnoy en het eerder dramatisch atmosferische van Vaerten en Vinck naar voren.
Buiten die aspecten van de Vlaamse kunst van de 20ste eeuw moeten wij nog het werk van Saverys vernoemen dat onloochenbaar expressionistisch van karakter is, maar door zijn techniek een poëtische inslag heeft, die veel koeler bij Hildebrandt weer te vinden is.
Helemaal afzonderlijk stond de Limburgse groep: een keuze uit een voorbijgestreefde regionale richting waarin het werk van Lemmens zich het best verdedigde. Zuid kan men dan ook niet gewagen. Is die confrontatie noodzakelijk? Zonder nu hierop te antwoorden, willen wij een belangrijker aspect van de kunst aanraken, dat naar aanleiding van deze tentoonstelling naar voren mag gebracht worden.