[Antoon Vander Plaetse 60!, vervolg]
laat tot enig inzicht zou gekomen zijn. Zij hadden een Vander Plaetse nodig om wat zij van hun grote redenaars uit die tijd, van hun eigen en vreemde letteren, en van hun studentenbonden hadden meegekregen, zelf zonder stamelen onder woorden te kunnen brengen. Zijn rol als taallegataris tekent zich voornamelijk af vanaf omstreeks 1938 nadat hij, de 35-jarige acteur uit het Vlaamse Volkstoneel, al sinds een paar jaar leraar was in de dictie in onderwijsinrichtingen te Roeselare, Brugge en elders, en zij is met hem en met de opgroeiende jongeren niet meer weg te denken uit het verloop van de latere evolutie.
De studenten van toen - sommige zetelen nu in het parlement of staan achter een universiteitskatheder of een leraarsbank of op de kansel, hier en overzee - vonden het vreemd dat die artiest met het beweeglijk gelaat en een voor het milieu ongewoon mooie haarbos, vertelde over de intimiteit van eigen stemoefeningen met een zolderkamertje als repeteerzaal, en soms werd daar om gelachen. Een kwarteeuw later herkent men beter het reliëf der anekdote. Elk bezield kunstenaar moet op het goede ogenblik met de middelen welke hij bezit moedwillig anders zijn dan de anderen. Ondertussen leerden zelfs de lachebekken dat geen enkel instrument de menselijke stem kan vervangen maar ook dat geen instrument zo moeizaam wordt bespeeld.
Men pleegt de huldetekst voor een jarige te schrijven met behulp van persoonlijke, zeer dikwijls summiere indrukken en ervaringen. Soms vraagt men zich dan af: wat wéten wij eigenlijk van deze man? Dat is ook hier ten dele zo. De achtergrond welke Vander Plaetses vrienden en bekenden, ieder voor zich, rond zijn persoon hebben opgetrokken, kan niet zonder de kleuren, de geluiden en de gestalten, waarmede hij onze verbeelding heeft gestoffeerd en bevolkt dank zij zijn stem en zijn publicaties. Vooral in zijn werken over voordrachtkunst en in zijn ‘Herinneringen aan het Vlaamse Volkstoneel’ schemeren de stof en de geest doorheen welke zijn kunst in al die jaren hebben gevoed en bezield. Nu weten wij dat hij een goed gesmede schakel is die ons vandaag blijft verbinden met een aantal levenswaarden welke hij zelf heeft meegekregen van zijn leermeesters en van zijn tijd.
Bij één daarvan moeten wij nog even stilhouden omdat zij precies in zijn discipline thuishoort: de gemeenschapsidee, en wat daarmede samenhangt: zijn affirmerende stijl. Er dringt zich andermaal een prangende vergelijking op tussen de twee generaties die elk op hun beurt net een wereldoorlog achter de rug hadden. Wanneer de expressionistische kunstenaars wat hen voorafgegaan was vernielden deden zij zulks uit mede-lijden met het tijdsbestel waartoe zij behoorden en uit een welhaast fanatiek geloof in een nieuw begin. Ook Goethe had indertijd gewezen op de continuïteit van de beschaving door vernietiging: ‘Die literarische Welt had das Eigene, dass in ihr nichts zerstört wird ohne dass etwas Neues daraus entsteht, und zwar etwas Neues derselben Art’.
Antoon Vander Plaetse is gesproten uit de expressionistische geest van het Vlaams toneelleven der twintiger jaren. Hij heeft daaruit de aantrekkelijkheid van het artistiek experiment onthouden, maar zijn hang naar het altijd andere, altijd nieuwe, werd gelouterd door inzicht in de betrekkelijkheid der menselijke ondernemingen en door een ietwat weemoedig en soms zelfs bitter humanisme. De basis waarop hij zijn arbeid blijft verrichten, berust niettemin op de gehechtheid aan een gegeselde gemeenschap, en juist in dat opzicht laat hij zich onderscheiden van de jongere generatie. Een ouder geworden Kurt Pinthus stelt met spijt vast dat veel jongeren noch het gemeenschapsbewustzijn, noch het verlangen naar gemeenschappelijke arbeid bezitten, noch het geloof hebben opgebracht, dat hun voorgangers bezaten om de overwinning te behalen in hun strijd voor nieuwe ideeën en bevrijdende vormen. De helse storm waarin de expressionisten op de brug stonden van het stuurloos schip schijnt de plaats te hebben geruimd voor een dichte mist. Er is zelfs geen schip meer. ‘Mit zager Stimme rede ich zu dir: Wirst du mich hören’ vraagt de dichter Krolov vertwijfeld.
Antoon Vander Plaetse heeft van de eerste generatie, met de vormbeheersing die haar eigen was, ook de geestdrift meegekregen. De tweede heeft hij naast zich zien opgroeien. Hij heeft haar begrepen omdat hij jong van hart gebleven is, en hij heeft haar helpen vormen, haar en zichzelf bevrijdend met de zin voor evenwicht en de vrees voor extremismen welke wel meer te onzent werkzaam zijn. Nu, op rijpe leeftijd, zijn zo uiteenliggende waarden in hem tot één persoonlijkheid versmolten, waarop wij alléén zijn naam kunnen schrijven, plaats open latend voor, laten wij hopen, nog vele verjaardagen.
Gaby Gyselen