kunst en geest
Wie zou er dan over verwonderd zijn dat er een kunst is van het woord? Er is een kunst die erin bestaat woorden te kiezen op zulke wijze dat zij een genuanceerde vertolking zijn van het menselijk denken en voelen; en aangezien het menselijk denken zijn uiteindelijke uitbouw vindt in de verwoording, zal het vooruitschrijdende denken gepaard gaan met een verrijking van de taal; nieuwe woorden zullen worden gesmeed omdat de mens er behoefte aan heeft met het oog op de ontwikkeling van zijn gedachten. De worsteling die zich hier afspeelt tussen het woord en de gedachte, komt eveneens voor in de ontwikkeling van de kunst; ieder kunstenaar worstelt met de middelen waarover hij beschikt om zijn oeuvre tot stand te brengen, de literator met woorden, de musicus met klanken, de beeldhouwer met de ruwe stof: ieder kunstenaar worstelt om op oorspronkelijke wijze een materieel gegeven te bezielen. Men vertelt dat Michelangelo zijn Mozes wilde doen spreken; zo is ieder kunstenaar; Schubert schreef een onvoltooide Symfonie: iedere Symfonie is echter onvoltooid, zij mondt uit in het onzegbare, het onuitdrukbare; zij vertoont al de kenmerken van het provisorische: het laatste woord werd niet uitgesproken; anderen moeten de fakkel overnemen en hem verder dragen; de rijkdom van het zinvolle schijnt onuitputtelijk te zijn. De openbaring van de kunst kent een temporeel verloop: ieder kunstwerk groeit uit de unieke situatie van de kunstenaar, het vertolkt op oorspronkelijke wijze een eenmalig moment van de menselijke geschiedenis, zoals het wordt beleefd door een bepaalde persoon. Zo is het werk van Nietzsche de vertolking van een tragische bestaansbeleving veroorzaakt door ziekte, vermindering van de geestesvermogens en het vooruitzicht van een vroegtijdige dood; zo is het ook met de wandtekeningen van Goya die ons een hopeloze mensenmassa tonen op weg naar het onbekende. Men zegt dat de kunst de spiegel is van een bepaalde tijd; door de literatuur van een
bepaalde periode leert men de kenmerken ontdekken van een gegeven tijdsverband; zo is het typisch voor de hedendaagse literatuur de menselijke ambiguïteit te belichten zoals zij tot uiting komt vooral in het zondebewustzijn. In het heldhaftige en ook in het zondige beleeft de mens zichzelf als een tweeslachtig wezen, dat nooit volkomen heldhaftig is en ook nooit volledig zondig: het heldhaftige is veelal doorweven met egoïstische motieven, die de zuiverheid van de menselijke gedraging aantasten; het zondige gaat dikwijls gepaard met een onmiskenbare naastenliefde of andere houdingen die getuigen van een echte zedelijke bekommernis. Het toneel van G. Marcel en de werken van Gr. Greene hebben ons vertrouwd gemaakt met een mensenbeeld waarin het meest verhevene samengaat met de grootste zwakheid; ‘Le chemin de Crète’ en ‘The heart of the matter’ zijn hiervoor de meest treffende voorbeelden.
Anderzijds is de kunst ook boventijdelijk: zij stijgt uit boven het contingente van de opeenvolgende tijdsmomenten, boven het wisselvallige van de voorbijgaande situaties, boven het broze van een afzonderlijk bestaan. Ware kunst is een vertolking van het essentiële, het blijvende, het eeuwig menselijke: zo spreekt de kunst een taal die universeel is, die kan worden begrepen door mensen van alle landen en van alle tijden. De harmonische rijkdom van de Griekse bouw- en beeldhouwkunst spreekt ons nu nog aan en zal door de eeuwen heen de dialoog van het kunstwerk voortzetten. De figuur van Hamlet met zijn ‘Too much thinking makes cowards of us all’ is de vertolking van iets dat in mindere of meerdere mate bij