ontmoetingen
Eigen kunstbezit van de Provincie West-Vlaanderen
Zaterdag 6 oktober werd in het Provinciaal gebouw te Brugge de tentoonstelling ‘Eigen kunstbezit’ geopend door Ridder P. van Outryve d'Ydewalle, Gouverneur der provincie. Men kende reeds het vroeger ensemble van de provinciale kunstschatten; thans werd voor de eerste maal de verzameling getoond zoals zij er op dit ogenblik uitziet, nadat ze aanzienlijk verrijkt werd door aankopen uit de nalatenschap Gustave Van Geluwe. Tevens werd een prachtig wetenschappelijk verantwoorde cataloog opgemaakt door dhr. Gaby Gyaelen, Dr. Devliegher en Dra Sepulcre, met een lay-out van J. Zutterman. Wij brengen hier hulde aan onze voorzitter Best. Afgevaardigde Jozef Storme, aan wiens initiatief en doorzettingsvermogen het tot standkomen van deze verzameling grotelijks te danken is; dank zij hem beschikt onze provincie thans over een onvergelijkelijk geheel, waarvan de weerga in geen enkel museum te vinden is. Wat volgt is de inleiding, waarmede ons redactielid G. Gyselen, Hoofd van de Dienst voor Culturele Aangelegenheden van West-Vlaanderen, de nieuwe aanwinsten toelichtte.
Het oudste schilderij in de verzameling is ‘Het kind in de wieg’ van Jan Brusselmans, met het jaartal 1911. Het is een klein doek, zelden tentoongesteld, een voorlopertje in brede verftoetsen waarin men gemakkelijker de jonge tijdgenoot van het fauvisme herkent dan de latere classicus van het Vlaams Expressionisme. Moeizaam heeft Brusselmans daarheen zijn weg gevonden en is hij, zoals André De Ridder het noemt, ‘gedegen tot de sterke ruige personaliteit’ die wij aantreffen in onze andere vijf werken alle ontstaan tussen 1934 en 1938. Wij bevinden ons voor een ‘rustig overlegde, wijs geordende, zonder veel hartstocht geconcipieerde en uitgevoerde, daarom spijt de degelijkheid van de compositie, de concrete stevigheid van de vorm en de beeldende kracht van de verf, soms ietwat schraal en koel aandoende kunst’ die zich tot een volkomen eigenaardig aspect van de expressionistische beweging heeft ontwikkeld. Van de bedachtzame aarzelingen van de schilder getuigt af en toe een ogenschijnlijk dubbelganger zoals ‘De tuinen’, uit 1934, het jaar daarop hernomen met varianten waar men gemakkelijk over heen kijkt en waarmede Brusselmans, in dit geval, meer zijn koloriet dan zijn compositie heeft willen herzien.
Brusselmans heeft zich gebonden geacht aan de wetmatigheid van het beeldend vermogen in de geest van Cézanne. Dat constructivisme maakt hem meer verwant aan Gust De Smet dan aan Constant Permeke. Wanneer hij zich zoveel moeite geeft om de enorme krachten die in de natuur schuilen, plastisch aan banden te leggen, betoont hij zich wel degelijk de geestesgenoot van de Latemmers. Hij herinnert er ons nochtans ook aan dat wij het Vlaams Expressionisme niet tot de Latemse groep mogen beperken.
De biografen van Gust De Smet hechten veel belang aan zijn terugkeer naar Deurle, omstreeks 1927. Zijn nieuw werk sluit dan weer prachtig aan bij het oudere, uit zijn Hollandse tijd. Het is rijper en inniger geworden, en het betaamt wat de schilder in 1923 in een Duitse publikatie liet afdrukken: dat hij het innerlijk leven wilde vertolken met de grootst mogelijke eenvoud, expressief door de vorm en door de kleur.
Van de zes schilderijen uit onze verzameling behoort een, het groot ‘Vissersdorp’ uit 1920, tot die Hollandse periode. De andere vijf zijn ontstaan tussen 1931 en 1941, en men kan er inderdaad de bezonkenheid van de kunstenaar uit aflezen, uit zijn tere tonaliteiten en uit het stille evenwicht van elk figuurtje.
De kontrasten tussen de persoonlijkheid van Gust De Smet en deze van Constant Permeke staan vandaag ook hier in 't licht. De ‘reus van Jabbeke’ spreekt met luide stem uit het ‘Boerengezin met kat’, geschilderd in 1928, zes jaren na het monumentaal ‘Over Permeke’ waarmede wij het voortaan zo gemakkelijk zullen kunnen confronteren, en van hetzelfde jaar als ‘De Woonwagen’, het vereerd bezit van de Erven Van Geluwe.
Met dit en de andere werken hier en in ons provinciaal museum heeft Permeke eindelijk iedereen verplicht te onderschrijven wat hij zelf neerschreef in een brief aan zijn zoon Paul: ‘We werken en het werk omvat en declareert of getuigt van ons zijn’. En dan in hoofdletters: ‘To be or not to be’. Er zijn in de laatste eeuw drie gevaarlijke problemen in de schilderkunst, verschijnselen liever, geweest - Cézanne, Van Gogh en je vader - die hebben er hun eigen zienswijze op (na) gehouden en hebben heel den boel op zijn poten recht gezet en gever-rechtvaardigd. Veel, oneindig veel is er over gekletst en geschreven geweest,