gen te exposeren in het Paleis de Luxembourg...
en er werd zowaar een gids voor uitgegeven die overigens meerdere herdrukken beleefde.
Niets nieuws onder de zon, mag wel gezegd worden. Ook niet wanneer in herinnering wordt gebracht dat op het einde van de 18de eeuw het Museo Pio-Clementino in het Vaticaan bij gelegenheid ook 's avonds werd open gesteld, en verlicht door fakkels!
De Franse revolutie brengt een doorbraak op het stuk van overheidszorg. In 1791 wordt besloten tot oprichting van het Musée Central des Arts, in 1793 concreet vorm gegeven als Musée de la République... waar de drie laatste dagen van elke decade het publiek gratis toegang heeft. Nadien beveelt Napoleon, in feite om het door artistieke oorlogsbuit volgepropte Louvre te ontlasten, de oprichting van tientallen musea in Frankrijk en de veroverde gebieden.
Ook de 19
e eeuw brengt enkele apporten op het actief: met de industriële revolutie komt ook het sociaal aspect aan bod, met een uitgesproken educatief karakter dan nog, en de overheidszorg zet nu ook definitief door. Zeer merkwaardige mijlpaal in de geschiedenis van het museumwezen is in dit verband het besluit van het Engels Parlement ten jare 1835, waarbij een ‘Select Committee on Arts and Manufactures’
wordt gesticht ‘to enquire into the best means of extending a knowledge of the arts, and of the principles of design among the people (especially the manufacturing population) of the Country’. Uit dit initiatief kwam uiteindelijk anno 1909 het Victoria and Albert Museum te Londen tot stand, dat nu geldt als het toonaangevend museum in het domein der toegepaste kunsten.
Ook van wetenschappelijke zijde komt een stoot naar moderne museumopvattingen: niet alleen is wetenschappelijke studie aanleiding tot systematisch verzamelen, doch ook voor het inrichten van grote tentoonstellingen waar bruikleenbezit uit openbare en particuliere verzamelingen tijdelijk bijeengebracht wordt - zoals de grote kunsttentoonstelling te Manchester anno 1857 - en in die geest ook de grote catalogussen doel ontstaan, die echte studieboeken zijn, waarmee het accent op het wetenschappelijk karakter van musea en tentoonstellingen nadrukkelijk bevestigd wordt.
Met dit nadelig gevolg evenwel: dat de musea en de tentoonstellingen, door hun haast ziekelijk overdreven drang naar volledigheid en hun overladen onrustige opstelling wel de specialisten en de liefhebbers en desnoods zelfs de snobs aantrekken, doch de oningewijden, de grote massa