Arnout van Geluwe
Arnout van Geluwe werd geboren te Ardooie in het jaar 1604. Hij stierf waarschijnlijk te Gent rond 1675.
Zijn ouders waren kleine, schier onbemiddelde landlieden, waarover zeer weinig te vinden is. En ook de broers en zusters van Arnout van Geluwe zijn alleen, en wellicht dan nog niet allen met naam bekend.
Als jongeling kwam hij te Roeselare terecht waar hij het beroep van linnenwever beoefende en waar hij zijn eerste contacten met protestanten zal hebben gehad. In die jaren bestond er immers te Roeselare, talrijker dan in andere plaatsen van West-Vlaanderen, een actieve minderheid protestanten.
In 1626 zien wij van Geluwe plots, zonder duidelijke redenen noch nawijsbare oorzaak, onze gewesten verlaten om zich te vestigen als linnenwever te Delft, een stad die toen op het gebied der lijnwaadnijverheid zonder enige betekenis was. Geloofsredenen waren aan dit plotse vertrek niet vreemd, zoniet de voornaamste drijfveer.
Later zou Arnout van Geluwe zelf schrijven dat hij nooit protestant werd. Het is nochtans zeker dat hij te Delft in 1629 in de hervormde kerk trouwde, waaruit onbetwistbaar moet besloten worden dat beide partijen protestant waren. Later, in 1641, hertrouwde hij op het stadhuis te Delft. Eén van beiden moest hiervoor roomskatholiek zijn. En hier waren ze het wellicht alle twee. Bij Arnout van Geluwe was er inmiddels een hele ommekeer gebeurd. Van overtuigd protestant was hij teruggekeerd tot het oude geloof van zijn jeugd.
De ongeschoolde wever was een zoeker geworden naar ‘de waere Kercke’, die, geleid door een sterk en fris geheugen en een zeer scherp verstand, de literatuur, de godsdienstige strijdliteratuur van zijn tijd inbegrepen, instudeerde, vergeleek en zelfs gedeeltelijk memoriseerde. In het Delftse milieu van bij de statenbijbel zwerende gereformeerden was hij een gevaarlijk man geworden.
Even voor zijn tweede huwelijk was Arnout van Geluwe aan het disputeren gegaan. Deze vorm van publieke discussie, met woord en wederwoord, bijna een literair genre op zichzelf, werd door de twistzieke tijdgenoten met voorliefde beoefend. Ook Arnout van Geluwe begon hiermee. Hij zou deze zonderlinge activiteit slechts kort voor zijn dood staken.
Het spreekt vanzelf dat een figuur als van Geluwe, welbespraakt en verstandelijk begaafd, te Delft weldra met een kwaad oog werd bezien. Dit verergerde in niet geringe mate toen hij enkele hervormden, als gevolg van zijn openbaar gevoerde disputen met locale protestantse dominees, terug tot het oude geloof kon overhalen.
Waar van Geluwe het later ook mocht aan toe schrijven, en zijn autobiografie is wel eens in tegenspraak met de feiten, in 1643 verliet hij met een blanco strafregister de stad Delft als persona non grata. Hij kwam met zijn talrijk gezin te Gent toe als eenvoudig linnenwever, even arm en onbemiddeld als hij in 1626 uit onze streken vertrokken was. En hier begint de grote activiteit die zijn naam zou vestigen op een heel aparte plaats in onze historie der 17e eeuw.
De eenvoudige linnenwever uit de Savaanstraat te Gent kon niet stilblijven. Het dispuut dat zo succesrijk begonnen was in het Noorden, knoopte hij terug aan met de weinige hervormden die in onze streken nog oogluikend werden geduld.
In 1647 gaf hij bij Servaes Manilius te Gent zijn eerste werkje uit, getiteld ‘Het Licht op den Kandelaer ghestelt tot verlichtinghe der nieughesinden’. Dit boekje geeft een relaas van de disputen, gezien door de gekleurde bril van van Geluwe, door hem te Delft gevoerd met de autoriteiten van Delft, o.m. met predikant Hermann Tegularius.
Op dit boekje van 63 blz. publiceerde Tegularius fluks een scherp wederwoord onder de titel ‘Oprecht Bericht Hermanii Tegularii’ (Antwerpen, 1648). van Geluwe liet zich niet onbetuigd en gaf op dit antwoord een tweede weerlegging uit bij de weduwe van Jan Cnobbaert te Antwerpen in 1650, ‘Het Slodt op den Mondt voor den on-ghetoomden Hermannus Tegularius’. Het succes van zijn eerste publicatie van 1647 wordt bevestigd door een herdruk in 1649 te Antwerpen, en ook het ‘Slodt op den Mondt’ werd nog eens voorafgegaan door hetzelfde ‘Licht op den Kandelaer’, samen met het integrale antwoord van Tegularius, om des te duidelijker het ongelijk en de onmacht van de Hollandse predikant te laten uitschijnen.
Het succes was ongetwijfeld op de kant van van Geluwe. Later zouden de regelmatig weerkerende herdrukken van verschillende zijner werken voldoende bewijzen dat zijn uitgaven verkocht en gelezen werden. En het peil der wederwoorden waartoe ze veelal aanleiding gaven, laat vermoeden dat ze weerklank hadden tot bij de grootste toenmalige hervormde theologen en universiteitsprofessoren, die de geschriften van ‘de Vlaemsche Boer’ steeds een antwoord waard achtten. Dat deze antwoorden van onverdachte noordnederlandse zijde steeds op een hoog plan werden gehouden maar in heftige discussies konden uitlopen, toont weeral aan dat van Geluwe zich kon meten met de maat waaraan de tijdgenoten de bloem van de hervormde kerk en universiteitscolleges moesten meten. En hier spreken namen als Borstius († 1680), Voetius, professor te Utrecht († 1676) en Joost van Lodensteyn († 1677) voor zichzelf.
Het ene boek, het ene dispuut, volgden nu op het andere. Arnout van Geluwe verliet voorgoed de weefstoel en trok nu als een apostel het land door, en een paar keren zelfs tot groot ongenoegen der hervormden de grens over, schreef en disputeerde, mengde zich in allerlei geschillen met strijdend-religieus karakter, verkocht boeken en trachtte als missionaris bekeringen tot het oude geloof te bewerken. De Kerkelijke Overheid steunde hem zeer actief