ontmoetingen
Gustaaf van Geluwe
Velen hebben met Van Geluwe, als mens, omgang gehad. Maar voor de meesten heeft zijn naam alleen maar klank als verzamelaar. En dit is terecht zijn eretitel en de reden waarom hij hier wordt herdacht. Hij was verzamelaar van schilderijen vooral, al kan men het beeldwerk, de ceramiek en zijn grafische verzameling niet onvermeld laten, want alles wat met plastische kunsten verband houdt boeide hem. Hij was, als Nestor onder de nog levende verzamelaars de belangrijkste. Niemand die zoveel werken bezat als hij. Maar zijn verzameling was anders dan die van anderen: elke verzameling weerspiegelt immers trouw de natuur van de man die haar bijeenbrengt.
De ‘jongeren’: vooreerst zijn, helaas ook reeds overleden, vriend Tony Herbert, en verder Urvater en Dotremont, om de voornaamsten te noemen, hebben zich, elk op eigen wijze, aan de verrijking gezet van een bezit dat een zeer bepaald en gesloten aspect heeft. Herbert interesseerde zich nagenoeg uitsluitend voor de vlaamse expressionnisten, Urvater en Dotremont voor de sinds 1945 zegevierende abstracte en surrealistische produktie, haast uitsluitend van buitenlandse meesters.
Van Geluwes verzameling daarentegen is de meest eclectische die men zich indenken kan, overdadig, ongelijk van kwaliteit, met haast onbegrijpelijke aanwezigheden. Wel wordt het onvervangbaar bezit gevormd door werk van de vlaamse expressionnisten, met Permeke als verreweg en alles overtreffende kern, maar nog overvloediger is de rest, waarbij men citeren kan: Ensor, Wouter, Smits, Opsomer, tot en met menig werk van de jongsten die hij om zovele redenen niet nalaten kon, door opname in zijn collectie, openlijk zijn sympathie te betuigen. En daarbij laat ik alle buitenlandse meesters buiten bespreking die, alhoewel totaal ondergeschikt, er toch weer bij horen en af en toe met voortreffelijke stukken.
Een eclectisch ensemble noemde ik zijn verzameling en dit voert ons terug tot de heel bizondere verschijning die Van Geluwe geweest is. Hij had zijn voorliefde, zijn onvoorwaardelijke voorliefde die uit de kern van zijn collectie af te lezen is. Maar hij had ontelbare vrienden, zowel onder de kunstenaars als bij het Brusselse artistiek milieu van kunstkenners en kunstverzamelaars en door zijn natuurlijke geneigdheid, iedereen ter wille te zijn en genoegen te doen, stond hij haast ontwapendopen voor de eerste de beste aankoop. In zeer veel gevallen wist hij dat hij zonder meer menslievend werk verrichtte en zijn geld gewoonweg wegschonk. Hij werd daardoor het tegendeel van de orthodox-consequente verzamelaar die slechts koopt wat hij werkelijk een kunstwerk acht.
En er dient aan toegevoegd dat hij, in princiep, geen enkel werk verkocht. Opstapelen en verzamelen was een passie bij hem en meteen stond hij erop zijn reputatie hoog te houden, geen kunsthandelaar te zijn en niet te verzamelen met de bedoeling door koop en verkoop geld te verdienen. Natuurlijk verheugde hij zich erover dat zijn bezit, in waarde, de laatste jaren gevoelig was gestegen, doch het gesjacher met kunstwerken stootte hem instinctmatig tegen de borst. Anderzijds heeft hij menig waardevol stuk van onze vlaamse expressionnisten, louter uit weekhartigheid, aan veel te lage prijs verkocht, aan vrienden die hem wisten te overtuigen dat de