[Jonge West-Vlaamse Poëzie, vervolg]
Lieve van Damme levert het afdoende bewijs dat men heden ten dage nog zinnige poëzie kan schrijven zonder in het oude vormschema vast te zitten en er in ten onderen te moeten gaan. Haar verzen - een twintigtal korte gedichten - zijn meestal losjes en licht, rustig en kalm, maar niet zonder een diepere achtergrond. We tonen dit dadelijk aan door een ander voorbeeld:
De merel heeft me wakker gefloten
hij gooide zijn lied door de ruit
zijn vuursteen spatte op de grond uiteen
de genstertjes schreven muziek op de muren
een dolle kadans van vluchtende noten
't refrein heeft hij duchtig naar binnen gespoten.
Ik sta nu met een gebroken ruit
waar een merel doorfluit.
Beide gedichten geven een idee van de mogelijkheden van de dichteres. Kinderlijk-speels, steeds vrouwelijk-bescheiden, spreekt zij zich uit met een overtuigende oprechtheid. Men voelt het overal aan dat Lieve van Damme niet verder wil springen dan haar stok lang is. Daarom leest en herleest men steeds opnieuw zonder te verwachten dat men nog zal worden getroffen door een apart gedicht dat merkelijk boven de andere uitsteekt. In Duinhelm en polderriet gebeurt dat nog niet, maar wij zullen er niet over verwonderd zijn indien dit in een volgende bundel geschiedt. Het derde gedicht dat we overschrijven zou kunnen gelden als een wens tot spoedig weerzien:
Een vreemde ballade
De lach liep eens weg op een morgen
liep weg van de mens naar de zon.
De traan die zo moe was van rollen
liep weg van de mens naar de bron.
Ik speel in een plas zei de traan,
ik dans in het gras zei de lach,
ik hang aan een blad te vergaan.
ik schud er dat druppeltje af.
De traan is toen lang in de sloot blijven staan
De lach is alleen naar de mensen gegaan
maar 't was er niet goed, geen kind meer dat floot
hij keerde terug naar de traan in de sloot
toen gingen ze samen en vroegen de maan
naar een oog en een mond om de nacht in te gaan.
Voor 't doek van een tent stond de klown al op wacht
in zijn oog sprang de traan om zijn mond gleed de lach.
Duinhelm en polderriet is een ‘nederige’ en passende titel voor dit stille debuut dat overigens voldoende voor zichzelf spreekt. Hoe kan er na zovele jaren - aan 't kinderspel zand blijven kleven, vraagt de dichteres. Ja, maar er is nog zoveel meer dat we zouden willen lezen. We moeten nochtans besluiten en we doen het met een zeer kort gedichtje:
Bij een kleine dode
't Is zo veel rustiger dan slapen
't Is zo veel vrediger dan leven
Het is niet armer, alleen harder