West-Vlaanderen. Jaargang 11
(1962)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
westvlaamse kunstschattenDe Schilderijencyclus ‘Het Vlas’ van Emiel JacquesDe sociale belangstelling waarvan sommige Franse impressionisten blijk geven en die later, in krachtiger vormen en nadrukkelijk belijdend van toon, tot uiting komt in het werk van de Vlaamse expressionisten, heeft ook een rol gespeeld in het oeuvre van de Westvlaamse schilder Emiel Jacques, uit Moorslede (1874-1937). Het valt uiteraard moeilijk na te gaan wat deze kunstenaar ertoe heeft aangezet, in 1903 zijn keuze te laten vallen op het thema Het Vlas voor de reeks van elf wandschilderijen welke hij als laureaat van het Hoger Kunstinstituut te Antwerpen mocht vervaardigen voor een klaslokaal in de Jongensgemeenteschool aan de Balansstraat. Voorzeker ligt het voor de hand dat de jonge Westvlaming zich aangetrokken gevoelde door een onderwerp dat hij van kindsbeen af had gekend en dat hem nu toeliet de piëteit voor de geboortegrond uit te drukken. Ook de plastische mogelijkheden van het thema hebben hem aangesproken. Maar van de andere kant vermoeden wij een invloed vanwege het instituut zelf en bijgevolg van een tijdseigen mode. Ook de Antwerpenaar Jozef Posenaer, die kort vóór de eerste wereldoorlog de Wandelzaal van de Vlaamse opera te versieren kreeg, had in 1901 als winnaar van dezelfde prijs als Jacques, in een gelijkaardige richting gezocht. Belast met de decoratie van een tekenklas in de lagere hoofdschool voor jongens Oudaen, koos hij als onderwerp: De kunstnijverheid door de eeuwen heen. Wij stippen aan dat zowel Posenaer als Jacques leerling waren van Pieter van der Ouderaa, schilder van historische en religieuze taferelen waarin het classicisme en het romantisme elkaar de hand reikten. De belangrijke fresken van Puvis de Chavannes, o.a. over het leven van de H. Genoveva in het Parijse Pantheon, hadden niet nagelaten school te maken. Met deze cyclus van Emiel Jacques wordt evenwel een kordate stap gezet in de goede richting. Het streng atelierwerk van Posenaer uit 1901 ruikt nog naar archief en vermoeide verbeelding; dat van Jacques daarentegen is gegroeid uit het rechtstreeks kontakt met de natuur. In de streek van Moorslede kan men nog de kerktoren en de hoeve aanwijzen die hem voor model hebben gediend. Er waait een frisse wind doorheen. Men bemerkt het aan zijn bomen en aan de mensen op de akker; men hoort het aan het geklepper en het gedreun van de werktuigen. De Vlaschaard van Stijn Streuvels (1907) is niet veraf. Het pleit voor de persoonlijkheid van de 29-jarige kunstenaar dat hij zich reeds op dat tijdstip heeft kunnen bevrijden van het vervlakkend classicisme dat nog menig wandschilderij uit die jaren beheerst en het het uitzicht geeft van een brave levensgrote tekening gevuld met kleurtjes. Weliswaar tekent ook Jacques voortreffelijk. Hij bewijst het met zijn oorspronkelijke kijk op de figuren in het landschap of met de weergave van bijvoorbeeld 'n weefgetouw (wat aan deze schilderijen een onmiskenbare historische waarde verschaft), bij de behandeling waarvan hij voor geen enkel moeilijk raccourci terugschrikt. Doch hij is vooral schilder. Zijn palet sluit aan bij dat van de Franse impressionisten, aan wie hij zelfs een vrij grof pointillisme ontleent en een zekere nonchalance bij het bloot laten van het doek. Ondertussen treft hij de juiste tonaliteit van het bekende landschap en van de gedempte klaarte die zo belangrijk is voor de atmosfeer van het interieur. Emiel Jacques lijkt ons een figuur te zijn uit een periode van overgang. Enkele jaren later zal de jonge Constant Permeke te Latem zijn eerste impressionistische landschapjes borstelen in net dezelfde felle groene toetsen. Nog enkele jaren later zal deze de zwierige arbeiders en arbeidsters van de academische Jacques omvormen tot aangrijpende proletarische getuigen. Het ene en het andere beletten niet dat de weinig bekende schilder uit Moorslede, die in 1937 te Chicago overleed, met zijn Vlas-schilderijen e.a. 'n oeuvre nalaat dat zowel ikonografisch als artistiek aandacht en waardering verdientGa naar voetnoot1. G. Cyselen | |
[pagina 193]
| |
Roten
Weven
Emiel Jacques
| |
[pagina 194]
| |
Op het spoor van schilder Frans Denys uit Ieper?Ter gelegenheid van het Millennium heeft het Stedelijk Museum te Ieper een tentoonstelling gewijd aan Schilderijen van de Pseudo-Karel van Ieper - Frans Denys? - en zijn school. Ten grondslag daarvan liggen de opzoekingen welke W.E.H. Antoon Deschrevel zich gedurende twintig jaar heeft getroost om enige klaarheid te scheppen in een typisch kunsthistorisch probleem. De benaming van de tentoonstelling vat goed de voorlopige draagwijdte samen van zijn interessante hypothese. In de loop van de vorige eeuw werden verscheidene pogingen ondernomen om een aantal anonieme werken te verenigen op naam van de schilder Karel de Foort van Ieper (o Ieper 1510, † Kortrijk 1562). Een toeschrijving a priori bleek evenwel gemakkelijker dan een bewijsvoering op wetenschappelijke basis. Sommige schilderijen droegen immers jaartallen van na de dood van deze kunstenaar. Toch vertoonden werken die behoorden tot de groep Karel van Ieper in stijlkritisch opzicht een moeilijk te loochenen samenhang. Het valt enerzijds op dat het koloriet en de tekening niet de minste twijfel overlaten dat wij hier staan voor het werk van één en dezelfde schilder; anderzijds komen er zoveel jaartallen en familie-indicaties op voor dat geen enkel van die schilderijen kan toegeschreven worden aan Karel van Ieper. Het besluit ligt voor de hand: wij hebben hier het werk van een ander schilder voor die wij voorlopig wensen de pseudo-Karel van Ieper te noemen, luidde de eerste conclusie van E.H. Deschrevel in zijn toelichting op de catalogus. In de loop zijner opsporingen heeft Deschrevel het toeschrijvingsveld kunnen verruimen. Zo belandde hij bij een Nieuwpoorts altaar, waarover de kerkrekeningen vermelden dat het geschilderd gedeelte besteld werd bij de Ieperling Frans Denys. Hij meende daarop de werkwijze van de pseudo-Karel duidelijk te kunnen herkennen. Dezelfde Denys, homoniem met de Antwerpse portrettist (1610-1670) was reeds eerder opgedoken uit de archieven, en wel met betrekking tot prestaties voor kerken te Duinkerken, Veurne, Ieper, Passendale en Diksmuide, tussen de jaren 1589 en 1608. Zowel de periode als het arbeidsveld van Zuid-West-Vlaanderen vallen samen met deze waaruit het werk van de pseudo-Karel stamt. De naarstige historicus durfde daarom formeel besluiten: Het is dus mogelijk, en zelfs zeer waarschijnlijk, dat Frans Denys te vereenzelvigen valt met de pseudo-Karel. Een ander schilder die hiervoor zou kunnen in aanmerking komen, kunnen wij voor die periode te Ieper niet aanwijzen. (...) Daarmede is echter de vraag niet opgelost: of alle aan hem toegeschreven werken werkelijk van zijn hand zijn? Wij zijn de eersten om hierbij een zeker voorbehoud te maken. Inderdaad blijven ook na deze tentoonstelling twijfels bestaan. Met betrekkelijke zekerheid kan men E.H. Deschrevel volgen bij het verenigen van een aantal schilderijen onder één en dezelfde naam - deze van Frans Denys, uit Ieper? - en hem om zijn geduldige speurzin gelukwensen. Zijn hypothese zou uiteraard nog aan gewicht winnen kon hij van Denys de schilderijen terugvinden waarover archief-teksten voorhanden zijn. Daartegenover dient voor enkele andere werken geaarzeld, precies op grond van de stijl-kritische argumentatie met behulp waarvan het corpus van de pseudo-Karel kon worden gevormd. Dit is voorzeker het geval voor het paneel Ester voor Ahasverus uit het Stadhuis van Nieuwpoort, met het jaartal 1578 op het onderschrift. In de onderstelling dat de datum betrouwbaar is, komt dit fraai schilderij vrij vroeg in het oeuvre van de meester. De kwaliteiten zijn nochtans onmiskenbaar. De oplettende navorser heeft attent gemaakt op de twee personages uiterst rechts (links voor de toeschouwer), waarvan één stellig een portret uitmaakt, wellicht dit van Pieter Adriaens van wie het wapenschild op het onderschrift prijkt. Hij vond een gelijkaardig gedeelte van de compositie terug op het paneel Aanbidding der Wijzen met kanunnik Fentin in het Sint-Jansgodshuis te Ieper. De stichter wordt daarop afgebeeld uiterst links zodat voor het personage uiterst rechts - in de onderstelling dat het nogmaals om een portret zou gaan, - een andere funktie dient gezocht, bijvoorbeeld een zelfportret van de schilder, of gewoon maar een mede-figurant in het gevolg van de Drie Wijzen. Het Iepers paneel dateert uit 1617 en is dus haast veertig jaar jonger dan dat uit Nieuwpoort. De gelijkenis in dat onderdeel van de compositie schijnt eerder te steunen op ontlening dan op eenheid van hand; het ouder schilderij lijkt onder artistiek opzicht beter; het jongere vertoont echter kentrekken die voor het corpus van de pseudo-Karel als leidraad dienen. Men is geneigd te denken aan een typische relatie tussen meester en leerling, maar dan blijft men omtrent de identificering van de eerste in de onzekerheid. Hoe dan ook, de tentoonstelling te Ieper heeft de kunstgeschiedenis baat bijgebracht. Terecht stelde de museumconservator O. Mus in zijn voorwoord tot de catalogus vast dat het de moeite loonde de rijke vrucht van de jarenlange werkzaamheden van W.E.H. Antoon Deschrevel aan de openbaarheid prijs te geven. Voor de éérste maal werden schilderijen samengebracht waarvan men vermoedde dat zij op naam mochten geschreven worden van één enkel Iepers meester. Dat er nu enig werk niet thuishoort in het verkregen ensemble stelt geenszins teleur. De synthese, tot dan toe opgebouwd op steekkaarten, foto's en voorbijgaande indrukken, kan nu, naar wij hopen, verder worden afgerond en tot klaarheid komen. En voor de nieuwe problemen die mochten gerezen zijn, zullen allicht de volgende twintig jaar ruimschoots kunnen volstaan!
G. Gyselen |
|