West-Vlaanderen. Jaargang 11
(1962)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
vakliteratuurKunst in het Maasland in de XIe en de XIIe eeuw. Uitgeverij de Arcade Brussel, 1961 (321 blz., 70 illustraties).Onze lezers weten dat reeds meerdere jaren naeen dhr. Maurits Naessens bij de uitgeverij de Arcade te Brussel telkens een prachtige kunstuitgave laat verschijnen. In 1959 was het de geschiedenis van de hedendaagse Vlaamse schilderkunst van Walther Vanbeselaere (nederlandse uitgave) en Paul Haesaert (Fr. uitg.). Verleden jaar was het een prachtige uitgave over de Belgische tapijtweefkunst in verleden eeuwen. Thans komt de kunst van het Maasland aan de beurt. Zowel voor de nederlandse als voor de franse uitgave werd de algemene inleiding geschreven door Mevrouw Germaine Faider-Feytmans, de vakkundige conservator van Mariemont.
Het eerste boek ‘De Kunst van het Maasland en het Bisdom Luik’ behandelt de historische grondslagen der Maaslandse kunst en werd geschreven door Prof. Jean Lejeune van de Luikse Universiteit. Hij toont aan dat het gelukkig aantreffen van de nodige grondstoffen in het Prinsbisdom en de ervaring van de vaklieden opgaande tot de tijd der Romeinen het uitgangspunt waren van deze kunst. De prinsbisschoppen, dragers van de geestelijke en de wereldlijke macht, zouden de nodige stuwkracht geven. Haar mogelijkheden tot vernieuwing, haar emotieve kracht en haar draagwijdte verkreeg deze kunst aan wat ze aan tijd en ruimte ontleende van Reims tot Keulen, van Rome tot Byzantium en van de oevers van de Maas tot aan de Jordaan, van de gehele Middeleeuwse Christianitas tenslotte. De edelsmeedkunst is het onderwerp van het tweede boek (Prof. Suz. Collon-Gevaert eveneens van de Luikse Universiteit). De meest gebruikte technieken zijn: smelten en gieten (cire perdue), drijfswerk en ornamentatie met ingezette edelstenen, verguldsel, geöxydeerd koper of niëllo, tenslotte email (cloisonné of champlevé), naast andere procédés zoals stempelen of filigraanwerk. Men kent meerdere grote maecenassen en ateliers in de XIIe eeuw: zoals abt Hellinus en de goudsmid Renier van Hoei, abt Wibaldus van Stavelot en Godfried van Hoei, en de schepper van het meesterwerk der Maaslandse kunst Nikolaas van Verdun. Ook nog in de dertiende eeuw ontstaan belangrijke werken zoals de reliekschrijn van Karel de Grote te Aken, het Evangelieboek van broeder Hugo van Oignies, die nog andere werken schiep en zelfs als hoofd van een school mag beschouwd worden. Het eindigde met een overheersing van de Franse school, zoals uit de reliekschrijn van St.-Eleutherius en nog meer uit de polyptiek van Floreffe blijkt. Naast de edelsmeedkunst zijn er echter nog andere vormgevingen, die door Jacques Stiennon en Jean Le Jeune in het derde deel achtereenvolgens besproken worden. De Miniatuurkunst, die evenals de edelsmeedkunst tot in de details in haar techniek wordt verklaard door de grotendeels bewaarde Diversarum artium schedula van de twaalfdeeuwse monnik Theophilus, wordt ten onrechte soms nog als een geheime en vergeten kunst beschouwd. Het begin der Maaslandse miniaturen zou reeds in de 9e eeuw te plaatsen zijn; in de 10e eeuw zou Lobbes een Evangeliarium geleverd hebben aan het Engels hof maar dit van Notger stamt uit Reims; in de 11e eeuw treft men o.a. mooie manuscripten aan van de abdij van S. Laurent, maar een eigenlijke zelfstandige Maaslandse school is er niet, wat wel in de 12e eeuw het geval is. Wederom heeft abt Wibaldus van Stavelot hier een rol gespeeld, maar ook de premonstratenzers van Floreffe en Averbode, waarmede het scriptorium der abdij van Sint-Truiden in verbinding staat. Minder belangrijk is de ivoorbewerking. De basilica van Tongeren bezat ivoorplaatjes uit de 6e eeuw uit het Oosten afkomstig. In de 10e eeuw bestaat een atelier te Metz, maar de 11e eeuw doet ook in het bisdom Luik de ivoorsnijkunst zich ontwikkelen. De beeldhouwkunst in steen tenslotte. De ateliers houden verband met de vindplaatsen van bruikbare steen: Maastricht, Luik, Namen, Florennes, Loon (dat laatste moest zich echter te Maastricht of Luik bevoorraden). Er bestond een traditie van versierde doopvonten, vooral dan in de dorpskerken. Representatieve werken vindt men niet in de 11e maar wel in de 12e eeuw, zoals de basreliëfs van Florennes en de kapitelen der Lieve Vrouwekerk van Maastricht en vooral het basreliëf van dom Rupertus. Grote gebeeldhouwde ensembles ontbreken. Alles samengenomen zijn de Maaslandse kunstenaars eerder begaafde vakmensen geweest dan echt scheppende genieën; de monumentaliteit ontbreekt bij hen, wijl zij in het kleine uitmunten; dat is waar voor alle gebruikte kunsttechnieken. Het voor het oog waardevolste deel van Kunst van het Maasland is de prachtige reeks van 70 kleurplaten, die volgt op de theoretische uiteenzetting. Elke plaat is voorzien van een vakkundige verklaring. Wij noteren o.m. de Pala d'Oro van Aken, de Sedes Sapientiae van Walcourt en van Evegnée, de Gekruisigde Christus van Tancrémont en van Tongeren (evenals het Christushoofd van Tongeren), het ms. der Antiquitates Judaicae van Flavius Josephus uit Stavelot, het Evangelieboek van Notger en van Oxford, de doopvont van Notre-Dame, de Maagd van Dom Rupertus, het portatief altaar van Stavelot, Miniaturen van Averbode en Sint-Truiden, de Kapitelen van O.L. Vrouw en het reliekschrijn van St.-Servatius te Maastricht, de ambon van Klosterneuburg, de twee Sedes Sapientiae van Luik en het reliekschrijn van Karel de Grote van Aken. Bibliografische notities en indices sluiten deze uitgave. Zij is voorlopig niet in de handel, maar zal onder de titel Romaanse kunst van het Maasland verspreid worden in een tweede uitgave. De eerste is volledig bestemd voor de opdrachtgevende Bank van Parijs en de Nederlanden en voor de Luikse bank Nagelmackers, die om dit initiatief dienen te worden gelukgewenst. Gelijktijdig zijn ook Duitse, Engelse, Italiaanse en Spaanse uitgaven verschenen, die slechts kunnen bijdragen tot grotere kennis van de kunst der lage landen in den vreemde. De nederlandse vertaling is van André Pols; zij is even voortreffelijk als de eruditie van de geleerde medewerkers betrouwbaar is. De kunst van het Maasland, met haar grootheid en haar begrenzing is van onloochenbare betekenis geweest ook voor onze streken. Zij vormt als het ware de achtergrond waartegen de kunst van de veertiende en vijftiende eeuw zich zal ontwikkelen, periodes gedurende dewelke Vlaanderen onbetwistbaar de hegemonie op kultureel gebied in de Nederlanden zal veroveren. Het feit dat het Romaanse kunst betreft, en bepaald een Romaanse kunst die nog voelbaar aanleunt bij de Byzantijnse, zal het interesse nog doen stijgen, aangezien onze tijden een tendens vertonen om de Romaanse kunststijl helemaal boven te plaatsen op de waardeschaal der Westerse kunstgenres. Bovendien kan dit boek voorkomen als een bouwsteen te meer voor het bewerkstelligen der Europese eenheid, vermits hier blijkt dat reeds tien eeuwen geleden Aken en Luik en Maastricht en Tongeren zich bewust waren tot een en dezelfde kultuurgroep te behoren. Dat dit eenheidsbesef meer dan door wat ook bewerkstelligd werd door het besef te behoren tot de christianitas, waarvan het kei- | |
[pagina 128]
| |
zerlijk gezag slechts een exponent was, komt misschien in deze uitgave te weinig op de voorgrond. Er is immers hier en daar een lichte wanklank vast te stellen, die toont dat de opstellers deze kunstvoorwerpen soms wat te veel als louter museumstukken behandelen, wijl zij toch veel meer zijn dan dat; laat ons niet gaan beweren dat men hier reeds zover is geraakt in het onbegrip als bv. sovietgeschiedschrijvers ten opzichte van de Byzantijnse kunst. Neen, zover zijn we gelukkig nog niet, op verre na niet. A.S. | |
TijdschriftenspiegelBiekorf, Westvlaams archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore. Red. en beheer: A. Viaene, Annunciatenstraat 82, Brugge. Abonnement 125 F, Gironr. 233537.Nr. 12 van de 62e jaargang (Wintermaand 1961) zet in met de Beschrijving van Oostduinkerke van Pauwel Heinderycx (omstreeks 1680), auteur van de jaarboeken van Veurne en Veurne-ambacht; de tekst wordt ingeleid en gekommentarieerd door A. Viaene. Dr. Luc Danhieux brengt nieuwe gegevens over de cellebroeders te Veurne, naar aanleiding van twee in het rijksarchief te Brugge bewaarde hss. M. Cafmeyer verzamelde typische spreuken uit Brugge en het Brugse over trouwen en vrijen, die ongemeen kleurrijk zijn. In de mengelmaren vindt men o.m. een nota over de eerste uitgave van Streuvels' Lenteleven (nl. in DeLille's Duimpjesuitgaven), een In memoriam Pieter Declercq (auteur van honderden artikels over plaatselijke geschiedenis en van een geschiedenis van Nieuwpoortbad), een bespreking van de grondige studie door Jan De Cuyper in Leiegouw gepubliceerd over het Kapittel van Kortrijk in de 14e eeuw, tenslotte een nota van C. Devyt over de huidige toestand der molens in West-Vlaanderen. Het nummer sluit met een zeer gedetailleerde inhoudstafel van de jaargang, een rijke jaargang die zomaar 448 blz. telt.
In Nr. 1 van de 63e jaargang (Nieuwjaarmaand 1962) vertelt A. Bonnez enkele sappige verhalen uit het Westland. M. Cafmeyer heeft oude bewoners van het grensdorp Ede in Zeeuws-Vlaanderen doen vertellen over en rond de molen van Dee; J. Beun deed het zelfde met enkele der oudste IJslandvaarders van Nieuwpoort. Ons Redactielid Gaby Gyselen bespreekt uitvoerig de schilderijen-cyclus over het vlas van de te Moorslede in 1874 geboren en te Chicago in 1937 overleden schilder Emiel Jacques; deze, waarvan een zestal onderdelen gereproduceerd worden, was gemaakt in opdracht van de stad Antwerpen voor een schoollokaal en is thans tengevolge van een schenking vanwege deze stad eigendom geworden van de provincie West-Vlaanderen, die de nodige restauraties heeft laten doenGa naar voetnoot1. Kortere artikels lichten ons in over de leenverplichtingen in 1562 en over de ‘vollaard’, een Vlaams gebak waarvan de voorgeschiedenis zeer ver reikt (Antoon Viaene). Verder de gewone rubrieken: mengelmaren, kleine verscheidenheden en vraagwinkel. Wederom een uitstekend nummer.
Nr. 2 van deze jaargang (Schrikkelmaand) wordt door Antoon Viaene ingeluid met een zeer gedokumenteerd artikel over de drukkersfamilie De Busscher te Brugge en te Gent; het vormt enigszins een vervolg op zijn uitgebreid artikel over Oude boekdrukkunst te Brugge in ons land (Jrg. 1960, blz. 153-170), dat de gehele ontwikkeling van het drukkersbedrijf tot de vooravond van de Franse omwenteling had bestudeerd; Antoon Viaene heeft kunnen vaststellen dat het eerste in West-Vlaanderen verschijnend nieuwsblad de tot nogtoe onbekende eerste uitgave van de Brugsche Gazette in 1798 is geweest. Magda Cafmeyer laat haar oude Deenaars verder vertellen. Valère Arickx licht een bladzijde uit de geschiedenis van de Rederijkerskamer in onze gouw met een artikel over Baljuw Jacob Wybo uit Pittem, Prins van de Rederijkerskamer van Tielt, die in 1539 zich te Gent in het Landjuweel bijzonder onderscheidde. Lucien Van Acker handelt over enkele eigenaardige beroepen uit het einde van de achttiende eeuw. De mengelmaren bespreken o.m. de verkoop van de kloosterklokken van St.-Winoksbergen te Brugge in 1657 en de uitgave van een geschiedkundige studie over Spermalie door Gilbert Vander Stichele. Tenslotte Kleine verscheidenheden en Vraagwinkel. Wij zijn ervan overtuigd dat veel te weinig Westvlamingen Biekorf kennen; het is niet te laat om zich in te schrijven. Haec Olim - Oudleerlingenjaarboek van het St. Lodewijkscollege, Noordzandstraat, Brugge. Het Jaarboek 1960-1961 is een lijvige mooi uitgegeven bundel geworden. Men vindt er o.m. van blz. 105 tot 188 de ontleding van talrijke dokumenten die voor de studie van Guido Gezelle belang hebben en die samengebracht en gecommentarieerd worden door José de Mûelenaere, een onzer beste Gezellekenners en tevens lid van het G. Gezellegenootschap. Het gaat vooral over het verblijf van Guido Gezelle als leerling in het Brugse college, dat toen (1841-46) nog in den Dune, het huidig Groot Seminarie, gevestigd was. Schoolresultaten, leraren en medeleerlingen werden opgezocht, en ook de rekenboeken en zelfs de afwezigheidsregisters; dat alles biedt een schat van details, die aan elkaar geregen en met anderen vergeleken een levend beeld oproepen van een kleine wereld, waarin ook wel dramas plaatsgrepen zoals het weren van Gezelle uit het college na de derde. Naar aanleiding hiervan is José de Mûelenaere ook op zoek gegaan naar verdere gegevens over enkele families, die in Gezelle's kinder- en jongelingsjaren een rol hebben gespeeld zoals de Vande-Walle's en de Van Zuylen van Neyevelt's, waarna hij ook het hele opvoedingssysteem van die tijd te Brugge onder de lens neemt. Het valt niet te betwijfelen dat deze studiën heel wat klaarte gebracht hebben in vele biografische problemen, die nog onopgelost waren gebleven. A.S. | |
Kortrijk - Tweemaandelijks tijdschrift - Programma's en medelingen van de Kortrijkse Agglomeratie - eerste jaargang - nr. 2 - 1962.Het tweede nummer van Kortrijk staat volledig in het teken van ‘Onthaal’ en komt de goede indruk, die de eerste aflevering ons gaf, nog verstevigen. Dhr. I.J. Lambrecht, burgemeester, richt in zijn inleidend woord een warme oproep tot de bevolking uit het Kortrijkse om, ter bevordering van de ontplooiing der toeristische mogelijkheden, die de Groeningestad bezit, steeds gastvrij en als ware ambassadeurs op te treden tegenover de bezoekers. Hubert Sap behandelt in het editoriaal Kortrijk als kruispunt van wegen, precies belangrijk genoeg om nog een eigen Europese betekenis te hebben. Antoon vander Plaetse betoogt gloedvol: ‘Guldensporenspel 1962: een belijdenis’. Hubert Goethals heeft het over de betekenis van | |
[pagina 129]
| |
het private vliegveld te Moorsele, terwijl Marcel Notebaert een beeld ophangt over het probleem ‘Aktief- en Onthaaltoerisme’. Verder treffen wij de ‘gewone’ rubrieken aan: Schouwburgleven, Waarheen te Kortrijk?, Opinies van lezers en Brief van een Kunstenaar (ditmaal door Pol Patoor). Het komt ons voor dat Kortrijk, zonder daarom een kunst- of cultureel tijdschrift in de stricte zin te willen zijn, met deze formulering en inkleding reeds na twee nummers bewezen heeft zijn opzet te kunnen verwezenlijken: in een wisselend en aantrekkelijk ritme aan de beangstellenden vertellen hoe rijk het Kortrijkse programma op gebied van gezelschaps-, ontspanningsen cultureel leven gevuld is. (Jaarabonnement: 25 F op giro 1031.84 - Losse nummers: 5 F. jvr |
|