ontmoetingen
Emmanuel Looten
mijn vlaanderen, mijn hemel!
Ter gelegenheid van het verschijnen van de nieuwe verzenbundel van Emmanuel Looten: Antéité anti pan (Grassin 1961) is het wel goed even de aandacht te vragen voor een dichter, die Vlaams is tot in het merg van zijn beenderen... Emmanuel Looten (o Winoksbergen 1908) behoort tot die groep Frans-Vlamingen, die wel hun taal, maar niet hun traditie hebben verloren. Bovendien is deze bij ons nagenoeg onbekende dichter een der merkwaardigste en zeker een der meest aparte figuren uit de Moderne Franse Letteren. Dichter, toneelschrijver en essayist, revolteert hij in werk na werk tegen zijn menselijke conditie. Hij is sterk visueel gericht (vandaar zijn schilderkunstige vriendschappen en voorkeuren: Michel Tapié de Celeyran, Salvador Dali, Georges Mathieu, Karel Appel, Arthur Van Hecke). Hij tracht in de ruimte een voor hem reële wereld te scheppen van bloed vuur en aarde, een wrede oerwereld, waarin alles nieuw is. Dus moet ook zijn woord beantwoorden aan de eisen van deze wereld: het is duister, symbolisch, gewelddadig, barok... Maar de mens in hem raakt niet los van de aarde; bij zijn sprong in de ruimte trekt zijn soortgelijk gewicht hem steeds weer omlaag. Deze poëzie ‘anti-gravitionnelle’ is pessimistisch, bijwijlen tot het wanhopige toe. Deze aarde, die Looten niet loslaat, is Vlaanderen - in zijn vorige bundel Flandre (Grassin 1960) verzamelde hij alle verzen en dialogen, die hij aan Vlaanderen wijdde, gedurende zijn vruchtbaar dichterschap... Deze stukken getuigen alle van een nobel pathos, dat vaak herinnert aan Emiel Verhaeren.
Er is geen engheid in de vizie van Looten. Vlaanderen is de voedingsbodem van zijn dichterschap. Na het wegvallen der staatsgrenzen zal de enige blijvende werkelijkheid zijn - de énige die steeds écht geweest is - het ras, het volk en zijn verleden.
Toi flandre
Je n'en puis plus d'aimer
Ces terres d'humus gras, pétales de ma tourbe,
Horizons éventrés de ces gris violents,
La douceur feutrée des bois verts d'eau.
Nos plages lacérées du Nord
O ma charnelle Flandre, béguine de l'humus...
Ce magna délicat aux douceurs flamboyées
Un gris taiseux, baillon de cendres-ciel.
Je n'en puis plus d'aimer l'infini paysage,
Sauvagerie des vents et de la mer,
Ton coeur brassé de sable, brasé de ces gris pourpre,
Emmanuel Looten (‘Flandre’ 1960)
Jij Vlaanderen
Dieper kan ik niet beminnen
Die veie velden, bloemen uit mijn slijk,
Die verscheurde verten van gewelddadige grijzen,
Die vlakten van gekwetste tinten,