West-Vlaanderen. Jaargang 10(1961)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] Poëtisch bericht ballade van Gods licht De dag staat in alle deuren, verwijlt er zo schoon als een lied - zonder bloemen en zonder kleuren alleen in zijn handen een bos winters riet - Want Hij weet dat de schoonste der dromen weldra weer bewaarheid wordt, als God in de kleinste der kluizen zal komen en mild over ons zijn Kerst-licht stort. Hij zong reeds een hele zomer; vergat bijna tijd en uur. Nu worden zijn leden lomer. Hij staat in de deur, bij het vuur. En hij lacht en zijn oog staat vol sterren die glinsteren, wit als de sneeuw. Want hij weet het: God is niet ver en Zijn licht sijpelt neer op de twintigste eeuw. Ik wacht nu maar tot het gaat zingen uit menige mond en uit menig hart. Want de mens is vervuld van zoveel dingen: van Liefde en van Hoop en het meest nog van Smart. Want er is geen lied dat ooit bleef duren en er is geen licht dat eeuwig rijft tenzij het lied dat God moet besturen: het engelen-lied en het Licht dat blijft. De tijd wordt klam. Zijn uren wegen. Er is geen bloem meer en geen vrucht. Er is geen licht meer en alleen maar regen: de miezelregen, en een hart dat ducht. Ik zal straks ook Uw kind gaan groeten, O Heer, Uw schuldloos kerstekind dat weer eens komt en weer zal boeten omdat het veel, ons alleen véél te veel bemint. De dag staat in alle deuren. Het lied van de zomer zingt na, en zijn lijf hangt nog vol van geuren van zomer, van herfst en genâ. En zijn mond spreekt van rijke genaden - waarom staat in elk oog die ster? - Wij kunnen zo moeilijk de waarheid raden. Uw wijsheid, Uw licht blijft te ver. Paul Vanderschaeghe Vorige Volgende