West-Vlaanderen. Jaargang 10
(1961)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
vakliteratuurVlaamse wandtapijten van de 14de tot de 18de eeuwHet mecenaat neemt vandaag vele vormen aan. Naast de stichting van kunstprijzen en het aanleggen van verzamelingen wordt ook de publikatie van waardevolle boekwerken mogelijk gemaakt. In deze beweging bekleden de Bank van Parijs en van de Nederlanden, te Brussel en inzonderheid zijn Directeur Maurits Naessens een ereplaats. Dank zij hun vorstelijk gebaar verscheen vorig jaar bij de Uitgeverij de Arcade het werk Vlaamse Wandtapijten van de XVIde tot de XVIIIdeEeuw. Zij hebben daarvoor beroep gedaan op een drietal bekende Belgische geleerden die zelf hebben kunnen rekenen op de medewerking van specialisten, musea en partikulier bezit, maar evenzeer wat de grafische uitwerking betrof op voortreffelijk binnenlands vakmanschap. Gelijktijdig met de Nederlandse uitgave zijn Franse, Engelse, Duitse en Spaanse vertalingen verschenen. Voor de uitstraling van dit deel van ons patrimonium kan dit groots initiatief dan ook aanspraak maken op de algemene waardering en bewondering. In zijn Woord Vooraf voorkomt Dr. Herman Liebaers de opwerping dat slechts vierendertig wandtapijten in het boek worden bestudeerd. De beperking van het aantal op grond van een strenge keuze heeft toegelaten het onderwerp letterlijk tot op de draad uit te pluizen en met behulp van detailfoto's, waaronder ook veel kleurenreprodukties, het wezen van de weefkunst en de kern van het artistiek gebeuren te achterhalen. Een encyclopedische informatie over de bedrijvigheid van alle gekende ateliers blijkt inderdaad niet onontbeerlijk om de topmomenten van de Vlaamse tapijtweefkunst te kennen. Inzake kunstbenadering zoeken sommigen de waarheid wellicht al te zeer in die richting. Zij komen tot een systematische ordening van de stof maar waaruit onderweg het leven is weggevloeid. Met dit boek is zulks niet het geval: de lezer betreedt een schatkamer die men voor hem met uitgelezen smaak heeft gestoffeerd. Geen uitzichtloze zwerftocht langs ontelbare voetnoten doet hem de lezing ontmoedigd verzaken, noch wordt hij verstrooid meegesleept tot in een laatste zaaltje waar een uitgeputte gids hem aan zijn lot overlaat. Nochtans schuilt in dit heerlijk album een ongemeen rijke eruditie, maar de pen die haar onder woorden bracht schrijft zo vlot dat zij nergens de aandacht vestigt op de geleerde hand die haar voert noch afleidt van het kunstwerk. De eerste twintig bladzijden zijn voorbehouden aan een beknopte algemene geschiedenis van de Vlaamse tapijtkunst door Professor J. Duverger die zijn onderwerp eerder in het bereik van het breder publiek heeft gebracht in Kunstgeschiedenis der Nederlanden, deel I, 1054. Zijn betoog doet andermaal uitkomen dat de belangstelling voor het tapijt nauw samenhangt met de noodwendigheden van het interieur en dat de architectuur deze kunsttak daarom even krachtdadig kan beïnvloeden als zij bijvoorbeeld doet met bepaalde vormen van beeldhouwkunst of met het meubel. Het wetenschappelijk onderzoek heeft die belangstelling naderhand ondervangen en gekanaliseerd, vooral sinds de 19de eeuw. Men vindt dan ook in de beschrijving van deze kenner bij uitnemendheid de synthese van veel disparate informatie. Hoe rijk het onderwerp is en hoe grondig het onderzoek ervan kan doorgevoerd, wil men niet alleen het artistiek maar ook het sociaal-ekonomisch belang ervan leren kennen, werd o.a. bewezen in De Geschiedenis van de Tapijtkunst te Brugge van Dr. J. Versyp, 1954. De lezers van West-Vlaanderen zullen zich wellicht haar bijdrage herinneren in het Kathedraal-nummer, 1959. Wij willen daarmede maar aanstippen dat Professor Duverger op twintig bladzijden niet anders kan dan samenvatten en suggereren. De vele afzonderlijke draden van het wetenschappelijk onderzoek knoopt hij echter met een zo grote vaardigheid vast dat zelfs een oningewijd lezer voortaan het panorama van de Vlaamse tapijtweefkunst als een veelkleurig gobelin voor ogen zal hebben. Meerdere titels door Professor Duverger in zijn inleiding als typegevallen gesitueerd, maken vervolgens het voorwerp uit van een breedvoerige behandeling. Zulks gebeurt door de zorgen van de belangrijkste auteur, Dr. Roger-A. D'Hulst, professor aan de Rijksuniversiteit te Gent en conservator van de Koninklijke Musea te Brussel. Zoals boven gezegd betrekt hij vierendertig tapijtwerken bij zijn studie, met drie tot zeven pagina's platen per tapijt, naar gelang de belangrijkheid. Voor elk werk wordt ongeveer een zelfde tekstschema gevolgd: het stuk wordt eerst in zijn reeks gesitueerd en zijn voorstelling toegelicht. Zo mogelijk verneemt de lezer historische bijzonderheden i.v.m. opdrachtgever, ontwerper, atelier enz. In het bijzonder laten bepaalde wandtapijten toe breedvoeriger uit te weiden over het mecenaat in de Boergondische tijd, over het tapijtbedrijf te Brussel, over de verplaatsing van zijn zwaartepunt naar Parijs e.d.m. Ook gaat de belofte van Dr. Liebaers in vervulling: de auteur slaagt erin een theoretische kunsthistorische fundering te verbinden met een bespreking die van het kunstwerk zelf uitgaat. Dit lijkt ons trouwens het meest waardevolle kenmerk van zijn monumentale studie. Het laat toe het kunstwerk als zodanig te plaatsen in het perspektief van de eigen tijd, en aan het kreatief vermogen van de ontwerper en uitvoerders het artistiek gehalte van hun generatie en van hun opvattingen te meten. In de bibliografie tenslotte is, naast een lijst van meer algemene werken, een literatuuropgave voorhanden per behandeld kunststuk. De Index getuigt van de zorg die het album in zijn geheel kenmerkt. | |
[pagina 157]
| |
Soms overstelpt een boek zodanig de lezer dat hij een nieuw boek nodig acht om zijn indrukken betamelijk onder woorden te brengen. Dit is hier het geval. De Vlaamse Wandtapijten van Professor D'Hulst is zo 'n heerlijk werk dat men aarzelt bij het schrijven van elke zin daarover. Men zou het liever na lezing terzijde leggen en zitten mijmeren met gesloten ogen. C. Gyselen | |
Naïeve kunst
|
|