schets voor een portret
Een werk voor de eeuwigheid had God op de bank. Zes dagen piekeren en passen om uiteindelijk een man en een vrouw, schoon en geschikt, te zien stoeien door verse landouwen. Zes volle dagen en eerst dan mocht hij zijn handen schoonvegen en zijn klompen uitschoppen; eerst dan mocht hij lachen, zelfvoldaan en zeker van zijn schepping.
Toen gebeurde het dat één der klompen naast een klein loslopend riviertje een kuiltje sloeg. Dat werd het dorp.
Nu nog altijd heeft het de allures van een zaterdagse achterdeur bewaard, met borstels en bezems en emmers die luid rammelen omdat ze leeg zijn en niets anders te verrichten hebben dan kletterend tegen elkaar aan te stoten, met vodden en vuilgetrapte zakken en... Kortom, alles zag er uit als een huis even voor de zondag.
Maar God, wijl hij zijn werk voltooide, schiep inderhaast nog Eva. Hij wist hoe vrede en vrijheid twee gaven zijn welke de mens echter moeilijk verdraagt. Dit dorp nu, het eerste werk na de Schepping van Eva, draagt ook alle deugden en de éne ondeugd welke wij haar attributen heten. Het is jaloers. Je merkt het niet zo vlug want iedereen is er zwijgzaam en mannen, vrouwen zowel als kinderen springen er zeer zorgzaam om met een geijkt aantal woorden en gebaren die juist volstaan om rond te komen. Met een half woord begrijpt het volk bij ons alles wat een vreemdeling eerst na een uur verstaat. Overigens, ontdaan van verstandelijke gaven is niemand. Hoe was Eva? Adam liep toch ook in de val?
Ik geloof zelfs dat ieder vreemdeling die dit dorp bezoekt een soort Adam is of het althans moet worden. Men ontvangt hem erg wantrouwig en eerst nadat de ene helft zijn geldbeugel en de andere zijn geldbeugel én zijn paternoster heeft gewogen wordt hij aanvaard of definitief afgewezen.
Zonde, zegt gij. Is geld tellen, het kunnen tellen, het graag tellen... is dat allemaal zonde? Een deugd noemt men het op ons dorp, maar men heeft een hekel aan één ondeugd die bij ons nog vaker voorkomt: het sterfbed-schuimen. Ge weet toch wat het is, nietwaar? Bij ons...
Een ogenblik! Laten wij vooral niet vergeten dat men bij ons heel, heel veel kent. Een voorbeeld: vraag wanneer een bepaalde vrouw huwde, wanneer haar eerste kindje geboren werd en... ‘de eerste april van het jaar 1910, mijnheer, en het kleintje kwam precies de eerste oktober van hetzelfde jaar’. Zij monkelen even, fier en stilletjes. Zij weten het, de Maries, de Julies en de anderen die kalender houden. Hoe zouden zij het niet weten? Onze mannen echter heten dat allemaal - en zeer krachtdadig - een bewijs voor de gezondheid en de leefbaarheid van het dorp waar men zich nooit in zijn graf eet en waar het bier met klein glaasjes wordt gedronken - uitgezonderd in het stamlokaal van de fanfare - terwijl de enige vorm van lichaamsoefening nog steeds het alledaagse werk is.
De kermis brengt echter een kleine wijziging. Dan moet ieder na de hoogmis eens uitkijken wat er op de marktplaats opgeslagen staat. Vervolgens keren de families voldaan huiswaarts en wie dichtbij woont gaat zetelen achter het raam, achter het gordijn en kijkt, kijkt...
Je handelt best wanneer je het dorp buiten de kermisdagen bezoekt, althans wanneer een smet op je geweten kleeft. Met één slag kan je tot een baarlijke duivel herschapen worden nadat je vijf minuten door een kermisstraat hebt gedwaald. Nochtans verdragen wij allen wel een pretje. Laat Pier of Klaai of Jeanne of Georgette een ander dorp bezoeken en ze zullen in de danszaal de laatste man de zak op de rug geven. Laat ze Frankrijk bezoeken en je herkent ze niet meer, wanneer hun hoofd een tol geworden is. Eenmaal weer thuis worden zij weer de ouden, dan krijgen ze stijl.
Wis en waarachtig, op ons dorp heeft iedereen stijl: de ouderen en de jongeren en zelfs zij die tussen beide leven en schietschijf spelen voor de praatjes. Je moest ze eens leren kennen op hun schaatspartijtjes in de meersen, op de fietstochtjes naar het naburige stadje dat leeft als sterk bier!
Wij bezitten eigenlijk alles. In een uithoek leefde een tijdlang een priester-dichter en nabij de kerk werd een hoogleraar geboren, niet ver van de plaats waar zich een schooier van kant heeft gemaakt en waar... Enfin, wij nemen het allemaal zoals het ons gegeven wordt, dat hele leven. Wij huldigen de regel door de grootjes van het dorp geformuleerd: wat God doet, is wel gedaan en God doet alles.
Mocht hij je bij geval eens hierheen sturen - maar dan liefst op een doordeweekse dag, wanneer je de schoolbengels door de straten ziet hollen, af en toe wegwippend voor een te haastige auto, en wanneer je een paard ziet met een knecht die vloekt dat de gevels blaffen - mocht God je sturen, kom dan niet wanneer het kermis is, liefst niet!
paul vanderschaeghe