West-Vlaanderen. Jaargang 8
(1959)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift–
[pagina 247]
| |
de dichterNader bij de mensWie Verschaeve wil recht doen wedervaren, mag zich niet tot een oppervlakkige kennismaking met zijn poëzie beperken. Als woordkunst zou hij hem tegenvallen. Zij bezit weinig dat onmiddellijk inneemt: geen konkrete voorstelling, geen meeslepend ritme en zelfs geen sierlijkheid van taal. Dikwijls doet zij stuntelig en eentonig, soms opgeschroefd of dan toch onwerkelijk aan. Maar ondanks die gebreken gaat er een indruk van overweldigende menselijkheid van uit. Men voelt zich gesteld tegenover een man, die meer wist en vooral meer was dan hij kon uitdrukken, met de middelen die hij te zijner beschikking had. Zijn beheersing van de taal bleef in gebreke en op dat gebied heeft hij nooit iets bijgeleerd. Van Zeesymphonieën tot Nocturnen is er geen vooruitgang te bespeuren. Was Verschaeve's stijl wellicht de normale uitingsvorm van zijn persoonlijkheid en had zijn manier van groot te zijn de onnatuurlijke onhandigheid van zijn verwoording nodig om zich te kunnen openbaren? Het antwoord op de vraag ligt buiten zijn poëzie. Alleen de mens Verschaeve kan het ons verschaffen. Degenen die zijn vrienden waren, kunnen niet dan met ontroering aan hem denken. Niet omdat zij verblind in hem waren. Zij kenden zijn gebreken als zijn gaven en dikwijls deelden zij zijn opvattingen niet. Waarom zouden zij hem dat verzwegen hebben? Doorgaans bleek hij onontvankelijk voor hun gedachten en als hij er invloed van onderging, drong hij nooit zo diep door dat er een blijvende uitwerking van overbleef. Reeds vóór 1940, maar vooral tijdens de oorlogsjaren ontweek hij hen zelfs meer en meer. Het was alsof hij er tegenop zag tegenover wie dan ook de geringste verantwoording over zijn handelwijze af te leggen. Machteloos zagen zij ook hoe de lotsbestemming, waarvan hij de verwekker en drager was, in vervulling ging. Zijn afzondering is begonnen vóór hij in de nazomer van 1944 Alveringem verliet om er nooit terug te keren. Eenzaam was hij eigenlijk altijd geweest. Maar boven alle tegenstellingen en verschillen, bestond er een zielsverbondenheid als tussen Hamlet en Horatio, die niet kon opgeheven worden. Zij was uit en met het leven gegroeid. Van haar getuigend volbrengen wij een opdracht, waaromtrent wij ons vleien met de hoop dat zij de wens vervult:
O good Horatio, what a wounded name,
Things standing thus unknown, shall live behind me!
If thou didst ever hold me in thy heart,
Absent thee from felicity a while
And in this harsh world draw thy breath in pain,
To tell my story.
Niet de geschiedenis van feiten en verwikkelingen, maar de geschiedenis van een ziel. Verschaeve was een uitzonderlijke persoonlijkheid. Hij had het bewustzijn van een roeping, die niemand van hem kon overnemen. Reeds als knaap was hij zeer begaafd en overgevoelig. Hij had nood aan vriendschap en genegenheid, maar het ontbrak hem aan de speelsheid en vlotheid in de omgang, die hem de aanhankelijkheid van zijn schoolmakkertjes bezorgd zouden hebben. Zij begrepen hem niet en reageerden op zijn eenzelvigheid zoals de onnadenkenden dat gewoonlijk doen, door hem te kwellen en verdriet te berokkenen. Hij leed onder een alleenzijn, dat zijn geldingsdrang zeer vroeg en sterk ontwikkeld heeft. Doordat er een jonge beeldhouwer op zijn geboortedorp woonde met wie hij vriendschap sloot, begon hij zelf te boetseren. Hij las Conscience. Wij werden grenzenloos fier op onze vaderen, ons land, onze stam; wij voelden iets verijzeren diep in ons en dat was de wil om iets te betekenen, om heel veel te betekenen en grote dingen uit te werken, want wij stamden toch van koningen af. In 't verre leven trokken ons twee dingen onweerstaanbaar aan: werk en glorieGa naar eind1 Op het kollege te Roeselare kwam hij in een wereld terecht waar die zin voor grootheid als een levende traditie aan de leerlingen doorgegeven werd. Gezelle, Verriest en Rodenbach hadden er gestudeerd. De eersten waren er zelfs leraar geweest. Onder hun kollega's en opvolgers telde men mannen van formaat, die als opvoeders en kunstenaars naam verworven hadden. Verschaeve leerde viool spelen. Hij is het later blijven doen op ogenblikken dat de woorden hem onmachtig leken om zijn aandoening te vertolken, zoals hij ook blijven boetseren is, wanneer de taal niet in staat bleek om de heldenfiguren die hem in de ban van hun grootheid hielden uit te beelden. In de poësis is hij beginnen dichten. Dichter zijn betekende in ruime zin: de woordkunst beoefenen. Hij is het geworden omdat hij een denker was. Geen andere kunst ligt zo dicht bij de wijsbegeerte, bij het zoeken naar de waarheid over het wezen en het waarom der dingen. Geen andere ook is zo geschikt om de waarheid die men bezit ondubbelzinnig te verkondigen. Verschaeve is die weg niet opgegaan als iemand die hoopt er zijn bestaansmogelijkheden mee te verhogen. Degenen die met het oog op materiële voordelen de kunst bedreven, stonden in zijn achting niet hoog aan- | |
[pagina 248]
| |
geschreven. Volgens zijn opvatting was kunstenaar-zijn het gevolg van een uitverkiezing. De kunstenaar was een geestelijke leider, drager van een boodschap, die hij eerst aan zijn volk en verder langs dat volk aan de gehele mensheid moest mededelen. Die visie stelde hem buiten de alledaagse werkelijkheid. Zijn wereld was het rijk van de sage, het land waar goden, helden en profeten kampten om een toekomst, die de gewone stervelingen zich niet konden voorstellen en als zij dat wel gekund hadden, waarnaar zij uit bekrompen zelfgenoegzaamheid toch niet verlangd zouden hebben. Hij leefde in onze maatschappij, maar met de bestaande toestanden en verhoudingen heeft hij nooit ten volle rekening gehouden. Dat te doen, moet hem het kenmerk van een onedele, want berekenende geest geleken hebben. Vergeten wij ten andere niet dat hij slechts een deel van zijn leven in de alledaagse werkelijkheid doorgebracht heeft. Het begon toen hij in november 1911 tot kapelaan te Alveringem werd benoemd. Toen was hij op zijn achtendertigste jaar en tot dan toe had hij, sedert zijn kindertijd thuis, steeds als leerling of leraar in een kollege of seminarie verbleven. In 1939 bedankte hij voor het ambt van pastoor, hem door Mgr. Lamiroy aangeboden, en werd rustend priester. Dat wil zeggen dat hij zich voortaan volledig aan zijn werk kon wijden. Als kapelaan had hij, ondermeer als geestelijke raadgever van het plaatselijk boerengild, zijn priesterlijke taak voorbeeldig volbracht. Zij nam echter op de landelijke gemeente die Alveringem was, dagelijks niet meer dan enige uren in beslag. De rest van de tijd werd aan studie, schrijven, boetseren, musiceren, het ontvangen en bezoeken van vrienden, briefwisseling en reizen besteed. Zelfs tijdens deze jaren is hij een leraar gebleven. Want er zal nauwelijks een week voorbijgegaan zijn dat hij niet om raad werd gevraagd. Mensen uit allerlei kringen wensten zijn mening te horen over de problemen waarvoor zij gesteld waren. Tamelijk geregeld werkte hij aan bladen en tijdschriften mede met artikelen, die inzonderheid op het gebied van de Vlaamse Beweging richtinggevend wilden zijn. Veel jonge kunstenaars zonden hem hun eerste proeven toe of nodigden hem tot een bezoek aan hun werkplaats uit. Hij hield te veel van de jeugd om in gebreke te blijven waar op zijn leiding een beroep werd gedaan. In 1930, toen het briefport 60 centimes bedroeg, verklaarde hij ons dat hij ieder jaar voor twaalfhonderd frank postzegels nodig had. Ik sidder en beef, glimlachte hij, als ik bedenk dat die brieven na mijn dood gepubliceerd kunnen worden. Nu veel waarde zal er wel niet aan gehecht worden; er zijn er veel te veel. | |
Lijden aan het levenVerschaeve leefde in een wereld waar andere maatstaven en waarden golden dan bij de meeste mensen die van buitenuit over hem oordeelden. Door zijn natuur was hij ertoe voorbestemd. Reeds uit zijn eerste gedichten, die in De Vlaamsche Vlagge verschenen zijn, spreekt een aangrijpende lijdenservaring en voorbestemdheid tot lijden. Zij ligt nog in het drama dat hij aan Ferdinand Verbiest gewijd heeft: het meest lyrische, ook het ontroerendste dat wij van hem bezitten. Die ontvankelijkheid voor het lijden vond haar oorzaak niet in de omstandigheden van zijn bestaan. Tegenslagen en teleurstellingen konden ten hoogste maken dat zij geprikkeld werd. Zijn lijden kwam uit de geestelijke struktuur van zijn wezen voort. Wij betwijfelen dat hij zich ooit gedurende een lange periode gelukkig heeft gevoeld. Als het gebeuren mocht, zal het op late mannenleeftijd geweest zijn, wanneer sommige kringen, zowel in het buitenland als bij ons, hem de voldoening van de erkenning van zijn betekenis geschonken hebben. Wij herhalen nochtans dat wij eraan twijfelen. Want wij hebben een brief van 24 april 1932 in ons bezit, waarin hij schrijft: Hoe het mij gaat? Heel slecht. Zware vlagen melancholie waarbij de uwe maar motregen zijn. Het is al donker wat ik zie en voel. Ik voel zelfs God in de wereld niet meer. Het duurt al lang. Kunt gij niet wat bidden voor mij? Dat een diep bewustzijn van onze menselijkheid met lijden verenigd gaat, is het eerste leidmotief dat in zijn poëzie uitgewerkt wordt. Volgens Verschaeve was de mens, zoals Pascal hem reeds gezien heeft, te klein en te groot. Hij wilde het eeuwige in de tijd, het grenzeloze in een ruimte waar hij door zijn stoffelijk wezen niet anders kon dan een bepaalde plaats innemen. In verbeelding en droom werd alles mogelijk. Maar in feite stootte hij voortdurend op hinderpalen, die hem verhinderden over zichzelf en zijn omwereld meester te worden, zoals het moest om gelukkig te kunnen zijn. Zeesymphonieën brengt een allegorische uitbeelding van die gedachtengang. De zee is de mens. Zoals zij ligt, staat hij tussen hemel en aarde. Het eerste wat hij vraagt is kennis, waarmede niet de kennis op zichzelf bedoeld wordt, maar het weten dat hem een opheldering over zijn eigen lot zal verschaffen en meteen de muur van zijn eksistentiële eenzaamheid doorbreken. Hij ervaart dat de kennis die hem gegund wordt, die innerlijke bevrijding niet kan brengen. Hij is te groot en te diep; hij ontsnapt aan zijn brein. Daarom tracht hij langs zijn hart en de hartstocht die liefde heet, tot vereniging met anderen te komen. Maar evenzeer als de passie van de intellektuele nieuwsgierigheid stelt het driftenleven hem te leur. De mens is veel meer dan zijn lichaam; hij kan zijn eigenheid niet prijsgeven en zich niet van zijn verantwoordelijkheid ontdoen. Waar de mens zichzelf niet kan helpen, bestaat er misschien een middel om aan zichzelf te ontkomen. Misschien bestaat er iets of iemand, die hem algeheel | |
[pagina 249]
| |
![]()
Vader Verschaeve
![]()
Moeder Verschaeve
![]()
Het geboortehuis te Ardooie
![]()
De keuken
![]()
Het landschap rondom
| |
[pagina 250]
| |
kan vervullen en verzadigen, zodat hem het geluk van buitenuit geschonken wordt. Dat is de weg die naar God leidt, degene waar Verschaeve in zijn vierde symfonie op uit zal komen. Maar vooraleer die beslissende stap te zetten, heeft hij nog even een andere oplossing in overweging genomen. Hij is er niet diep op ingegaan, omdat zij met zijn godsdienstige overtuiging niet te verenigen was. Te fier om veilig te willen zijn, kan de mens, zoals Marsman het gezegd heeft, buiten de haven op de holle zee blijven kruisen. Dan wordt het leven een voortdurend herbeginnen. Niet meer, zoals bij Verschaeve, met de hoop dat een nieuwe aanzet een nieuwe oplossing kan brengen, maar voorbij aan de hoop, beseffend dat er geen uitredding en geen geluk mogelijk is, en toch te bewust van eigen waardigheid om zwak te willen zijn. Tot die sombere trots van de hoogmoed zou Verschaeve zich niet laten verleiden, al heeft hij er in de zangen De Hel en Lucifer uit de vierde symfonie wel de verzoeking toe gevoeld. Oneindig veel sterker was hem de aantrekking van de andere pool, Christus, die naastenliefde in plaats van zelfzucht en deemoed in plaats van zelfvergoding aanpredikt. Zijn mens heeft met zijn grenzen zijn begrensdheid erkend en binnen zijn oevers zal hij, door ebbe en vloed bewogen, verder stromen, tot hij uiteindelijk in God mag overvloeien. Wie schoon was in 't begin, wordt later groot! De eindeloosheid van de mens onderstelt de eindeloosheid op zichzelf:
God! roepen al de zeeën der aarde,
‘God!’ alles wat zich hier zee gevoelt,
Alle de zeeën die God ooit baarde:
Wereldenzee die vol wezens woelt,
Zeeën van volkren en van historie,
Zeeën van weedom, rampen en smart,
Zeeën van wonderen en van glorie,
Zee van de liefde in 't mensenhart;
‘God!’ roepen ze al met de wateren mee,
Alle de zeeën tot God de Zee!
Dank U, o God, dat Gij de God der zee zijt,
Dat zij naar U ook haar leven drijft,
Dank, dat Gij bronader van den vreê zijt,
Daar Gij, waar zij eindigt, zelf toch blijft;
'k Heb haar bemind, boven al op aarde,
'k Sprak haar zo dikwijls van hart tot hart;
Stormen en driften op ons waarden
Even geweldig in macht en smart;
'k Sterf eens en mis haar, toch heb ik vreê,
Uwaarts ga 'k heen dan van zee tot zee.
| |
Van koninklijke afstammingEen tweede leidmotief in Verschaeve's poëzie is zijn verheerlijking van de levensgrootheid. De kapelaan van Alveringem geloofde niet aan de gelijkheid, geloofde hij wel aan dezelfde bestemming van de mensen. In hoever hij daarbij door erfelijke faktoren beïnvloed werd, kan niet uitgemaakt worden. Daarentegen is het duidelijk dat zijn omgeving en enige belangrijke denkers uit zijn tijd op hem ingewerkt hebben. De bijzondere atmosfeer van het Westvlaamse kultuur-milieu, waarin hij opgevoed en gevormd werd, heeft de zin voor het heldhaftige dat in zijn leven en werk zo treffend tot uiting komt, zo niet verwekt, want de grondtrek van een persoonlijkheid is doorgaans meer aangeboren dan verworven, dan toch versterkt en aangevuurd. Het onderwijs dat vroeger in onze kolleges gegeven werd was niet op het scheppen van een intellektuele stand van middelmatigen gericht. Doordrongen van de klassieke geest, die van de mens een overstijgen van zichzelf verwachtte en bezield door een christelijke traditie, met een lichte jansenistische inslag, die er een element van stroeve ernst en verantwoordelijkheidsbesef in gebracht had, beoogde het veeleer het vormen van een elite, die door haar voorbeeld en bekwaamheid het gemene volk (in de middeleeuwse zin van het woord!) voorgegaan en geleid zou hebben. Het nuchtere utilitarisme van een latere tijd zou op minachting of ten beste op medelijden onthaald geworden zijn. Men studeerde om meer mens te worden. De voorbeelden van die menselijkheidshouding werden in de gewijde en profane geschiedenis, in de letterkunde en de kunst opgezocht. Waarschijnlijk werd het verleden van het Vlaamse volk nergens zo geestdriftig en volhardend verheerlijkt, als het gedurende de XIXde en in het begin van de XXste eeuw in de Westvlaamse kolleges werd gedaan. Ongetwijfeld was de romantische tijdsgeest daar ten dele aansprakelijk voor, maar toen het romantisme elders weggeëbd en door een illusieloos naturalisme opgevolgd was, bleef het in West-Vlaanderen zijn greep op de katolieke intellektuelen behouden. Het was er nooit van het leven vervreemd geweest. De kunst van Gezelle, Verriest en Rodenbach, was de uitdrukking van hun zijn in de wereld en niet het voortbrengsel van een literaire mode, waarbij zij zich aangesloten hadden. Het kon niet anders of die drang naar het grote, die in de grond een verlangen naar het absolute was, moest in zover hij op het politieke en sociale plan zijn terugslag kreeg, met de gevestigde machten in botsing komen. Zij stonden uiteraard wantrouwig en afwijzend tegenover alles wat de gevestigde orde en de rust kon bedreigen. Vandaar dat er in West-Vlaanderen ongeveer een eeuw lang een geestesgesteldheid bestaan heeft, waarin schijnbare tegenstellingen op een verrassende manier verzoenbaar bleken. De dragers ervan waren hardnekkige voorstanders van de traditionele waarden en terzelfder tijd revolutionaire tegenstanders van de autoriteiten, die zich met hun opvattingen niet konden verenigen. Zij wilden een vrij Vlaanderen en een wel- | |
[pagina 251]
| |
varend volk, zonder rekening te houden met de bestaande toestanden. Van hun kant werd de strijd met bezwerende liefde, ironie en humor; van de andere zijde met machtsmiddelen gevoerd. Veel jaren lang is De Vlaamsche Vlagge, waarin het eerste werk van Verschaeve werd afgedrukt, het orgaan van een traditionalistische revolutie van rechts geweest. Rodenbach was in zijn Roeselaarse tijd en nog gedurende zijn eerste jaar aan de universiteit, zo niet de zuiverste dan toch de meest vooraanstaande verpersoonlijking van deze beweging. Verschaeve heeft zich herhaaldelijk op hem beroepen. Hij heeft, natuurlijk op zijn manier, het werk van Rodenbach voortgezet en in sommige opzichten overtroffen. Beiden hebben ervan gedroomd de geschiedenis van de mensheid, met de geschiedenis van het Vlaamse volk daartussenin, in een reeks treurspelen en epische gedichten te behandelen. Verschaeve is daar zijn leven lang mee bezig geweest. Tegen de machten van de dag en het voortschrijden van de tijd in, heeft hij trouw totterdood zijn roeping willen vervullen. Als wij in onze moderne literatuur een Prometheusfiguur van formaat moeten aanwijzen, komt hij daarvoor in aanmerking. Het zijn de groten en geweldenaars uit de kultuurgeschiedenis, die Verschaeve tot het schrijven van zijn Uren Bewondering voor groote Kunstwerken verlokt hebben. Het is er hem niet om te doen geweest hun gewrochten met de blik van een vakman te ontleden. Had hij wel belangstelling voor het technische uitzicht van iedere kunstschepping? Kon hij in de poëzie het schone zeggen als een waarde op zichzelf waarderen? Wij geloven het niet. Wat hij verlangde was in bewondering te kunnen opgaan voor uitzonderlijke persoonlijkheden, die als zieners ook kunstenaars en als denkers ook dromers waren. Beneden een zekere maat had hij geen geestelijke belangstelling voor de mensen meer. Men heeft zulks aan zijn liefde voor de renaissance en zijn barokke ingesteldheid op het leven geweten. Dat komt uit in deze zin, dat in de renaissance en de barok dezelfde verhevigde menselijkheid aanwezig was, die ook Verschaeve bewogen heeft. Zij blijkt echter zo oud als de beschaving zelf. In ieder geval bestond zij in Egypte en Babylonië, Indië en Palestina. Zij was het die de helden uit de Griekse treurspelen tot de hubris voerde, die de oorzaak van hun tragische ondergang werd. Kan zij niet enigszins bij de orewoet van Hadewijch vergeleken worden? Verschaeves verheerlijking van een koninklijke grootheid heeft hem, buiten de gewone werkelijkheid afgezonderd op een hoogte, waar de stem van de eenvoudige volkswijsheid hem niet meer kon bereiken. Er was weinig of niets dat hem met de menigte en even weinig dat hem met het lot van de onaanzienlijken verbond. Hij leefde met Achilleus en Augustinus, Van Artevelde en Faust. Toen omstreeks 1895 een sociale strekking![]()
Verschaeve rond 1910
in West-Vlaanderen doorbrak, waarvan het weekblad De nieuwe Tijd, gesticht door Hugo Verriest, E.H.A. Lauwers, Dr. E. Lauwers, en Dr. A. Depla, de leiding had, ging Verschaeve niet in die richting mede. Hij scheidde zich zelfs, eerst bijna onmerkbaar en later door een steeds wijder wordende afstand, van zijn jonge medepriesters af. Zij wilden een beweging die de minder gegoeden een menselijk bestaan moest bezorgen en meteen hun bevrijding uit onwetendheid en dwang mogelijk zou maken. Zij dachten aan de konkrete mensen en door hen te helpen beoogden zij een rechtvaardiger maatschappelijke orde te stichten. Verschaeve zag het anders, eeuwiger en abstrakter. Een sociaal programma was een toevallig iets. Hij wilde de verwezenlijking van een allesomvattend droombeeld: de grootheid van zijn volk. Na de ervaringen uit de eerste wereldoorlog en de daaropvolgende jaren, beschouwde hij de vrijheid als de onmisbare voorwaarde tot het bereiken van zijn doel. Daarvoor had hij alles | |
[pagina 252]
| |
veil en wenste hij dat ook anderen alles veil zouden hebben. In december 1910, toen hij vermoedde dat hem ter beloning voor vijftien jaar dienst als leraar, een zogezegde erepost met ontzaglijk veel werk zou toevertrouwd worden, schreef hij aan zijn goede vriend Jozef Lootens: Indien gij iets kunt doen bij die heren van den raad, zeg hun dit een keer dat ze mij met geen middels mogen in de sociale actie steken, dat ik daar niets van ken, en met woorden die ze kunnen vatten, zeg hun ook wat ik te doen heb, en wat ze moeten geven (gelijk waar)Ga naar eind2. Wat hij verlangde en enige maanden later te Alveringem ook gekregen heeft, was een rustige parochie, waar hij tijd en gelegenheid vond om zijn letterkundig werk, dat volgens zijn opvatting tegelijk een leiderswerk was, voort te zetten. De sociale problematiek werd door hem als bijkomstig beschouwd; zij was het gevolg van de omstandigheden uit een bepaald tijdsgewricht en voorbestemd om die tijd niet te overleven. Feitelijk, doordat hij er buiten stond, zag hij de komplexiteit van het moderne leven niet. In zijn gedachtewereld was er geen plaats voor een verdeelde belangstelling. In een gesprek dat over sociale aangelegenheden liep, hebben wij hem eens horen verklaren dat hij de mensheid zag als een boom. Opdat er aan de hoogste twijgen bloemen en vruchten zouden kunnen gedijen, was er een stam en een ondergronds wortelgestel nodig. Verschaeve was ongetwijfeld bereid de armste jongen die begaafd en wilskrachtig was te helpen en als vriend te beschouwen, maar het drong niet tot hem door dat een algemene sociale politiek onmisbaar was om het gehele volk welvarender en gelukkiger te maken. Geluk had in zijn visie weinig uitstaans met stoffelijk bezit. Geluk was een vorm van zelfbevestiging, die met gebrek en lijden kon samengaan, een staat van uitverkiezing en waardigheid, waartoe slechts degenen die van en voor een grote gedachte leefden geroepen waren. Dat geluk heette hij zaligheid en was het hoogste wat een sterveling op aarde kon bereiken. Dat Verschaeves poëzie slechts ten volle door een kring van gelijkgesteunden kon genoten worden, is zo duidelijk dat het geen betoog behoeft. Zij draagt, niet alleen door de keuze van haar stof, maar al evenzeer door haar inhoud en verwoording, het kenmerk van zijn hoge en toch tamelijk beperkte persoonlijkheid. De profeten, de kerkvaders, inzonderheid Augustinus, Pascal, misschien ook Schopenhauer en Nietzsche, hebben benevens kunstenaars uit alle eeuwen hem een vorm van algemene menselijkheid geleerd, die met het sensualistische individualisme uit de natijd van Tachtig niet te verenigen was. Hij heeft ten andere zelf opgemerkt dat de stemmings- en belijdenislyriek van Karel van de Woestijne hem vreemd zou blijven. Hij was de dichter van een mythe, een poëtisch denker, te zeer een kunstenaar om filosoof te mogen heten en te wijsgerig van aanleg om een zuiver kunstenaar te zijn. Hij volgde in zijn werk een gedachtegang die hem bijna altijd tot een paradoxale formulering voerde. Ook Chesterton deed het, maar Chesterton verloor, in tegenstrijd met Verschaeve, nooit de konkrete werkelijkheid uit het oog. Daardoor bezat hij de relativiteitszin die hem de humor schonk - een eigenschap waaraan het onze Westvlaming algeheel ontbrak. Verschaeve kwam onvermijdelijk tot uitspraken in aforistische vorm, die in zijn wereldbeeld volkomen logisch en zinrijk waren, maar op een oningewijde een andere indruk maken. Uit Verschaeves opvatting van de poëzie is haar beperkte waarde als woordkunst voortgevloeid. Hij hanteerde zijn taal slechts als een middel om gedachten te vertolken. Zij is arm, weinig geschakeerd en niet altijd zeer nauwkeurig. Over het algemeen hield hij van een vast metrum, doch hij kon het slechts door het gebruik van stroefheden en stopwoorden bereiken. Als de bewogenheid van zijn volzinnen niet meer tot een mechanische dreun vervlakte, was het uitsluitend aan een werkelijk bestaande ontroering te danken. Hij bezat een persoonlijk ritme, maar hij heeft het zelden een geheel gedicht vol kunnen houden. Ook zijn beeldspraak draagt weinig tot de schoonheid van zijn gedichten bij. Een zeldzame keer vond hij een vergelijking, die de abstraktheid van zijn taal ineens tot konkrete aanschouwelijkheid omtoverde. Zo in zijn Eerste Nocturne:
Op het spoor van mijn ogen,
Mijn gedachten, getogen,
Mijn gedachten, die weten wilt 't laatste woord,
Door het diepende donker
Langs de weg van 't geflonker,
Volgt de sterren, als stapstenen, immervoort!
Zinkt in 't grondeloos zwijgen!
Eén is 't rollen en stijgen
In 't oneindige, West is Oost, Zuid is Noord!
Zinkt en telt onder 't vallen,
Tast opeen uw getallen!...
Ach, slechts Babel, ik voel 't, gij brengt
Babel voort!
| |
‘Ik de uwe! amen. in eeuwigheid’Het derde leidmotief in Verschaeves poëzie is zijn Godsgeloof. Het vangt de andere op, verstrengelt er zich mede en ruist ermede in de stilte van de eindeloosheid uit. Door dat onwrikbare geloof, dat hem een zekerheid bood en dus meer was dan de bereidheid om zich aan God te onderwerpen als God bestond, heeft hij voor alle konflikten een oplossing geweten. Hij heeft zichzelf gezien als een Christophorus met mijn God beladen. God staat aan het einde van de Zee- symphonieèn, zoals Hij ook op het einde van de Nocturnen wacht. In zijn Dood-Nocturne, die Verschaeve te Solbad Hall | |
[pagina 253]
| |
gedicht heeft, stelt hij de enige vraag waar het op aankomt. Maar als hij ze stelt, is het reeds wetend wat hij erop antwoorden zal:
En gij! wat zijt gij?... 'k richt tot u de vraag der vragen
Ik moet ze u roepen met den laatsten van mijn dagen
En met mijn laatste levenskracht.
Wat zijt gij, dood? Het enig, eeuwig, enkel zwijgen?
Het grondeloos steeds dieper neder, loodzwaar zijgen?
Het lichtuitgaan in de eeuwige nacht?
Als iedere christen heeft hij geloofd dat de dood slechts een overgang is. Een grensstroom, heeft hij gezegd, niet een vernietiging. Vansina verhaalt in zijn rijk gedokumenteerde biografie hoe Verschaeve besloot priester te zullen worden. Door de superior van zijn kollege werd hem gevraagd welke zijn toekomstvooruitzichten waren. Zijn antwoord luidde dat hij eraan dacht het voorbeeld van zijn oudere broeder na te volgen en voor advokaat te studeren. Neen, wedervoer de superior die er zijn eigen mening op nahield, gij, gij moet priester worden. - Goed, zei Verschaeve kortaf en er werd niet meer over gesproken omdat er geen woorden meer bij te pas kwamen. Binnen in de ziel was het onherroepelijk beslist.Ga naar voetnoot3 Nooit is later gebleken dat hij een ogenblik spijt over die beslissing zou kunnen gehad hebben. Zijn werk en zijn leven zijn één jawoord tot zijn roeping geweest. De diepste verscheurdheid van de moderne mens, twijfel aan de zin van het bestaan, is hem bespaard gebleven. Als zijn kijk op het leven zwaarmoedig lijkt, is het omdat zijn toneelhelden, die zijn lotgenoten waren, misbegrepen en uitgestoten, vervolgd en ter dood gebracht werden. Maar zij wisten dat hun vijanden ongelijk hadden, omdat zij in hun recht en hun waarheid geloofden. Zij geloofden in dé waarheid en hét recht, objektieve waarden, die op God berusten. Nu ontstaat de diepste tragiek als de mens niet alleen met zijn omgeving strijd moet voeren, maar als hij in zichzelf geen houvast meer heeft. Verschaeve had een mysticus kunnen worden, was hij niet zo onmiddellijk bij de ontwikkeling en de verwikkelingen van de Vlaamse Beweging betrokken geweest. Hij heeft in God, God heeft in hem geleefd. Het slot-gedicht van zijn Nocturnen is een der machtigste aan-biddingshymnen die in onze taal geschreven werden. Als wij het vergelijken bij Gezelle's Ego Flos, dat bijna dezelfde grondinhoud heeft, valt het op hoeveel prangender en hartstochtelijker, geweldiger en roekelozer het gedicht van Verschaeve is. Dat van Gezelle echter blijkt veruit het schoonste. Hij was de grootste kunstenaar, Verschaeve was de grootste mens. Zeemeeuwe heette hij zichzelf, toen De Vlaamsche Vlagge zijn eerste gedichten bracht. Zee en meeuw terzelfder tijd, afgrondsgevoel en heimwee, drang naar grootheid en Godsvertrouwen, is hij gebleven tot in de dood. De laatste kracht in hem is de wil tot overgave geweest, maar een overgave die tegelijk een inbezitneming was. Geen kleinheid, geen zwakheid, geen angst, geen berouw. Niet het stille wachten van iemand die alles prijsgegeven heeft, aan de gevel van zijn woning, tussen de stokrozen en in de avondschemering, op de naderende dood. Maar een vervoerende vreugde, een verrukking om de uiteindelijke overwinning, omdat hij zich aan God en God zich aan hem zal geven:
Naakt werdt Gij me alles! Bidden, wensen
Kan ik geen andren hemel mij.
Weg! Aarde en hemel, englen, mensen...
Gij, Gij, niets anders, enkel gij!
Naakt geeft Gij me alles! in Uw armen
En op Uw borst het schoonst paleis,
Wijn uit uw wonde, in uw omarmen
Des levens, eeuwig zonnewarmen,
En in uw ogen 't paradijs.
O stijg omhoog, dood, naakte zonne,
Die louter liefdestralen straalt,
Bestraal mij met uwe eeuwige wonne
O gij, die stijgend nooit meer daalt,
Straal dood den hemel, blij verdwijnend
Voor de echten hemel die Gij zijt.
Zijt Gij de dood, God, laat hem schijnen!
Geef dood mij! U mij! wees de mijne,
Ik de Uwe! Amen. In eeuwigheid.
Dit triomfantelijk groot-zich-voelen, gekiemd uit eenzaamheid en lijden aan het leven, versterkt door het besef van een roeping die hij alleen kon vervullen en voor zichzelf verantwoord door het geloof, maakt Verschaeve tot een reus, die uit onze geschiedenis niet meer zal verdwijnen. Wij moeten in hem eerst de profeet, de geestelijke leider, en daarna de kunstenaar zien. De schoonste poëzie die wij van hem kunnen samenbrengen, is een bloemlezing uit zijn gedachten. Hij was sterker als essayist dan als dramaturg, als dramaturg dan als dichter. Maar hij zou geen toneel en geen essay's geschreven hebben, was hij geen dichter geweest. Dante, Michel Angelo, Shakespeare, Beethoven, o waarom moeten wij nog namen noemen?, alle groten die ons geleerd hebben wat het is een mens te zijn, heeft hij tot vriend gehad. Was Dante niet wit in zijn tijd? Het heeft geen betekenis meer. Straks zal nog alleen het getuigenis van Verschaeve belang hebben en dat luidt:
Het grote leven leidt naar grootsen dood:
Wie uit de bergen stamt, die sterft in zee!
andre demedts
|