West-Vlaanderen. Jaargang 8
(1959)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
middeleeuwse beschilderde gravenIn vroeger tijden werden de graven, waarmee onze oude kerken als bezaaid zijn, dikwijls in hun rust gestoord door mensen die op hun beurt een begraafplaats in de kerkbodem zochten en zo, zonder veel wroeging, de laatste rustplaats van hun voorouders schonden. Ze vonden het zelfs niet steeds nodig een nieuw graf doorheen de reeds bestaande te metselen, ze namen er soms genoegen mee in een oud graf bijgezet te worden. Zo heeft men reeds vroeg gezien hoe vorige generaties de graven van hun doden met schilderwerk versierden. Dit kwam ook aan het licht ter gelegenheid van allerhande werkzaamheden in de kerk, zoals het wegnemen van zerken om een nieuwe vloer te leggen, het maken van funderingen voor een preekstoel of een doksaal, het graven van luchtkanalen voor verwarmingsinstallaties. Toen men in de steden de kerkhoven opruimde, en de vrijgekomen plaats benutte om straten of pleinen aan te leggen, kwamen natuurlijk ook talrijke oude graven te voorschijn. Aangezien al de vermelde werkzaamheden ook in de Brugse S. Salvatorskerk plaats vonden, is het niet te verwonderen dat men verschillende malen op oude graven gekomen is; enkele daarvan waren beschilderd en zullen in dit artikel besproken worden. In 1778, tijdens de funderingswerken voor de nieuwe preekstoel (ontwerp van Pulinx junior), kwam men op een beschilderd graf, dat door een tijdgenoot, kanunnik P. de Molo als volgt beschreven werd: ‘en fossoyant, on a trouvé deux caveaux l'un sur l'autre, dont le plus profond étoit entièrement peint en figures de notre Seigneur, de la Vierge Marie et des Saints, le tout parsemé de fleurs de Lys, le tout encore si frais, et si bien conservé, comme venant d'être coloré récemment; cependant il avoit près de cinqcents ans que c'étoit fait;...’Ga naar eind1 De goede toestand van bewaring schijnt meer de aandacht getrokken te hebben dan de kunstwaarde van het schilderwerk; in 1805 horen we een zelfde geluid bij het vinden van enkele soortgelijke graven in de afgebroken S. DonaaskerkGa naar eind2. Toen men in 1841 aan een nieuwe marmervloer werkte, vond men, ongeveer in het midden der kerk, drie lagen graven boven elkaar; in de bovenlaag, juist onder de vloer, droeg een graf het opschrift 1534. In de tweede laag, waren op de muren van twee naast elkaar liggende graven gedeeltelijk beschilderde gravuren geplakt. Op één exemplaar was de gekruisigde Kristus voorgesteld, op een ander werd O.L. Vrouw door de H. Drieëenheid gekroond; onderaan bespeelt een engel een harp, een ander een draagbaar orgeltje, terwijl er zich langs boven nog drie engeltjes bevindenGa naar eind3. Volgens de gravure (52,5 x 39,5 cm) is het een werk uit het einde van de xvde eeuw. Delepierre vermeldt enkel die twee gravures, zonder vermelding van de plaats waar ze bevestigd waren. Honderd jaar na de eerste ons bekende vondst, werd een beschilderde grafkelder gevonden op het kerkhof ten noorden van de kerk. De westzijde bestond niet meer; op de oostkant was een Kalvarie gepenseeld, terwijl de langszijden versierd waren met een wierook-zwaaiende engel. A. Duclos dateerde het graf eerst uit de jaren 1500Ga naar eind4, maar ging later terug tot omstreeks 1270Ga naar eind5, een datum die ons veel te vroeg lijkt voor een graf dat naar stijl en motieven niet wezenlijk afwijkt van de graven uit de xvide eeuw. Intussen is die hypotetische datering 1270 overgegaan op de bewaarde xivde eeuwse fragmenten uit het Museum van Sint-Salvators (nrs. 26-27 uit 1913), waar het etiket met de datum 1270 ook Dr. H.E. s'Jacob misleid heeft, die daarenboven nog meent dat die datum gestaafd wordt door een zerk met inschrift. De ingeroepen verwantschap tussen de fragmenten uit het Sint-Salvatorsmuseum en de graven Aardenburg II en Sluis 1 en 1a kan dan ook niet als bewijs dienen om deze laatste als xiiide eeuws werk te beschouwenGa naar eind6. Toen men in 1912 op het zuidelijk kerkhof grondwerken verrichtte voor de nieuwe kapittelgebouwen, stootte men op een, waarschijnlijk romaans, graf van veldsteen, waarvan de binnenwanden bepleisterd en met rode kleur beschilderd warenGa naar eind7. Dit graf wordt hier maar terloops vermeld, want verband met de latere beschilderde graven is er wel niet te zoeken. In 1913 werden in de kerk grote werken uitgevoerd voor de verwarmingsinstallatie; naast talrijke onversierde baksteengraven kwamen ook beschilderde grafkelders te voorschijn in de middenbeuk (nrs. 6, 7-8, 9, 10-11), in de zuidelijke kooromgang (nrs. 26-27, 28, 29, 30) en in het koor (nrs. 36-40)Ga naar eind8. Volgens A. Duclos is de baksteen meestal 22 cm lang. 6. Op de oostkant stond de Kalvarie; O.L. Vrouw en S. Jan hielden een boek in de hand. Op de westzijde zat O.L. Vrouw alleen op een bank, een vogel in de linkerhand houdend. Op elke langszijde stond een leliekruis met een Sint-Andrieskruis; enkele fragmenten schenen van wierook zwaaiende engelen afkomstig te zijn. Duclos dateert dit graf van omstreeks 1575. 7-8 is een dubbelgraf. Op de westkant van 7 en de oostkant van 8 waren er sporen van een Kalvarie; op de tegenovergestelde zijden waren enkel nog resten van | |
[pagina 69]
| |
1. Zuidmuur van graf 27, détail. Tekening van de engelvleugel. De vooraf ingegrifte lijnen werden bij het schilderen dikwijls niet gevolgd.
2. Plan van drie graven in 1913 gevonden.
3. Oostkant van het dubbelgraf 26-27.
4. Westkant van graf 26.
5. Westkant van graf 27, détail. O.L.V. uit de Kalvarie.
| |
[pagina 70]
| |
beschildering. Op de zijwanden van 7 trof men leliekruisen, doorvlochten met een S. Andrieskruis, aan; langs boven boordde een bruinrode sierlijst de muur af. Op de langszijden van 8 bestonden de grote kruisen uit een vertikale staaf en een S. Andrieskruis, waarvan de uiteinden voorzien waren van twee evenwijdige strepen. 9. Op de westmuur stond de gewone Kalvarieuitbeelding, en op de andere kant zat O.L. Vrouw, een twijg in de rechterhand houdend, met het Kind op een bank; naast hen stond maar één kandelaar. Tussen twee leliekruisen met een S. Andrieskruis, bevond zich op elke langsmuur een wierookvat zwaaiende engel. Duclos stelt als datum ongeveer 1350. 10-11 vertoonde enkel rode zeslobben en bruinrode leliekruisen. 26-27 was een dubbelgraf, gelegen naast de zuidoostelijke vieringspijler; de bakstenen van het metselwerk meten 24 x 11- 12 x 4,5 cm. Volgens Duclos dateert het graf van omstreeks 1330. Aangezien talrijke fragmenten van dit graf in het museum van de S. Salvatorskerk bewaard zijn, geven we hier een uitvoeriger beschrijving van de beschildering; afbeelding 2 geeft het grondplan weer. Graf 26. Westkant (in 't museum): O.L. Vrouw en Kind (afb. 4) Maria, staande voorgesteld, draagt op haar rechter arm Jezus die de linkerhand opgeheven houdt; in hun andere hand dragen beide een bol. Aan weerszijden van de afgebeelde personen staat een kandelaar met brandende kaars. Het wit-geel kleed van Maria is gedeeltelijk door een rode mantel bedekt; de hoofddoek en de aureool hebben ook de witgele kleur van de achtergrond, maar de kroon is geel. Het kleed van haar Zoon is blauwgroen; de rode nimbus draagt een geel kruis. De kandelaars en de kaarsen hebben dezelfde kleur als de omgeving. Op te merken zijn de uitgerokken vingers van Maria's rechterhand. Oostkant (in 't museum): Kalvarie (afb. 3, 10). Met gebroken ogen hangt Kristus aan het kruis; uit de vijf wonden druppelt bloed. Links beschouwt Maria handenwringend haar Zoon; aan de andere kant van 't kruis heft Johannes in een medelijdend gebaar zijn rechterhand omhoog, in zijn linker draagt hij een boek. Maria en de Evangelist hebben het uiteinde van hun mantel onder hun linkerarm genomen. Kristus draagt een rode nimbus met geel kruis; boven de rode lendendoek zijn de buikspieren enigszins geaccentueerd. Maria draagt hier een rood kleed en een witgele mantel, het omgekeerde van de westzijde; de nimbus is rood, maar de hoofddoek is witgeel gebleven. Bij S. Jan zijn kleed en nimbus witgeel, de mantel rood. De witgele achtergrond van de twee smalle zijden is doorzaaid met blauw-grijze zespuntige sterren en rode stippen. Noordkant (in 't museum). Achter de engel, die het wierookvat naar het westen zwaait, is een rood leliekruis geschilderd, versierd met een klein blauw S. Andrieskruis. De engel heeft een witgele nimbus en een rode dalmatiek; het wierookvat en de schelp zijn geel. De twee vleugels, met rood gehoogd, zijn dekoratief omheen het hoofd geschikt. Op de witgele achtergrond zijn rode zeslobbige bloemen en blauwgrijze bloemklokjes geschilderd. Zuidkant: zelfde onderwerp, maar de engel bewierookt de oostkant. Graf 27. Westkant (in 't museum): Kalvarie (afb. 5: detail). Gedeeltelijk bedekt door een rode lendendoek, hangt Kristus met gesloten ogen aan het kruis; uit zijn wonden druppelt bloed. Boven het kruis staan de zon en de maan. De figuren van Maria en Johannes zijn het tegengestelde van deze in graf 26; inderdaad, hier draagt O.L. Vrouw het boek en kijkt de Evangelist handenwringend naar de Heer op. Ook voor de kleur is men tegenovergesteld tewerk gegaan: zo heeft Maria een geel kleed, een rode mantel en een gele nimbus; S. Jan daarentegen een rood kleed, een gele mantel en een rode aureool. Oostkant (in 't museum): O.L. Vrouw en Kind (afb. 3,7). Tussen twee kaarsenkandelaars (cfr. 26) draagt een staande Moeder Gods haar Kind op de rechterarm; in de linkerhand houdt ze een bloeiende twijg. Jezus zegent met de linkerhand, en houdt in de rechter een bol. Maria is gekleed zoals op de westkant van dit graf, maar de aureool is rood. Jezus draagt een blauwgrijze mantel; in de gele nimbus zit een rood kruis. De wit-gele achtergrond van de twee smalle zijden is bezaaid met roodbruine zespuntige sterren. Zuidzijde (in 't museum), afb. 6, 8. Achter de engel, die het wierookvat naar het westen zwiert, staat een roodbruin leliekruis. De engel is bekleed met een rode dalmatiek, en heeft maar één vleugel, die bovenaan met wat geel gehoogd is. Het is twijfelachtig of de grijze lijnen tegen de linkerschouder, de ondertekening zijn voor de tweede, niet afgewerkte vleugel, zoals Duclos meent (blz. 285). Evenals in 26, zijn de wierookschelp en het wierookvat geel. De wit-gele achtergrond is versierd met roodbruine zeslobbige bloemen en grijs-blauwe bloemklokjes, dezelfde motieven als in 26. Noordkant: zelfde voorstelling, maar de engel zwaait het wierookvat naar het oosten. Het is Duclos ontgaan dat de voortekening van de figuren van graf 27 met een stift in de kalk ingegrift was; meestal werden de gegrifte lijnen bedekt door de zwarte lijnen van de beschildering, maar het gebeurt nochtans dikwijls dat de schilder tijdens de uitvoering, van zijn ingegrift model afweek. Dit is bijzonder leerrijk aan de vleugels van de engel op de zuidmuur (afb. 1). Ingegrifte lijnen werden niet aangewend voor de kruisen en de bloemmotieven. 28 was naast 27 gebouwd en gebruikte er gedeeltelijk de zuidmuur van; men vond er resten van een gravure, die de Kroning van Maria scheen voor te stellen; boven twee bogen stond een onleesbaar geworden inschrift. | |
[pagina 71]
| |
6. Zuidmuur van graf 27.
7. Oostkant van graf 27. (Detail van afb. 3).
8. Zuidmuur van graf 27, detail.
9. Westkant van het graf, in 1935 gevonden.
| |
[pagina 72]
| |
Op de oostmuur zag men overblijfselen van een gravure (50 cm breed) met de Kalvarie; boven de linkerarm zat de zon, en onder de rechterarm bleef een engelkopje bewaard. Het papier was omgeven door een bruinrode boord. Enige ikonografische motieven, o.m. de tekstband, het engeltje onder de arm van de Gekruisigde, doen ons vermoeden dat dit graf gelijktijdig kan zijn als het graf van G. de Monbléru († 1468), in 1887 in de Schilderskapel gevondenGa naar eind9. 29 was slecht bewaard. Als onderwerpen had men op de westkant een zittende O.L. Vrouw met Kind, op de oostzijde een Kalvarie en op de langsmuren kruisen en wierookzwaaiende engelen. 30 en 36 vertoonden enkel bruine en rode kruisen. 40 is gemetseld met baksteen van 28 cm lang. Op de oostkant hangt Kristus aan een takkenkruis; naast Hem staan O.L. Vrouw en S. Jan. Volgens Duclos zou die voorstelling nog uit de xiiide eeuw dateren. Op de langszijden waren resten van een wierookzwaaiende engel en een leliekruis. De wanden van deze graven waren meestal bezaaid met rode of bruine vijf- en zeslobben (6, 9, 11, 26, 27), enkele malen ook met blauwgrijze klokjesbloemen (26, 27). In 1935 werden in de westkant van de middenbeuk funderingen gegraven voor het koordoksaal dat er zou opgesteld worden; bij die gelegenheid werden twee beschilderde graven ontdektGa naar eind10. In het eerste graf (baksteen 22 x 10 x 5 cm) trof men in het midden van elke muur sporen aan van een versiering met gravures (41 x 50 cm); terwijl dit op de smalle zijden de enige versiering uit maakte, zag men op de langszijden, aan weerszijden van de gravure, een kruis, doorsneden door een S. Andrieskruis, en vergezeld van kleinere kruisen. Ongeveer in het midden van de beuk, op 1 m van de toren, en op een diepte van - 120 onder de huidige vloer, werd een gedeelte van de zerksteen van kapelaan Niclais Blankard († omstreeks 1340) gevonden; die zerksteen zou behoren bij een beschilderd graf, dat toen ook gevonden werd, en nu in zijn geheel in het Gruuthuzemuseum berust. Heel duidelijk is dit echter niet; we lezen inderdaad in het aangehaald artikel: ‘On enleva les dalles jumelles avec précaution le 22 octobre: au grand désappointement des intéressés on ne trouva pas de caveaux, du moins pas en ce moment. Ce ne fut que plus tard qu'on ne découvrit fortuitement l'auge funéraire qui correspond à la dalle du chapelain Nicolas Blankard.’ Het lijkt ons niet genoegzaam bewezen dat het graf en de zerksteen uit dezelfde tijd dateren; naar de geëvolueerde stijl van enkele figuren, o.m. de zittende O.L. Vrouw, te oordelen, zou de beschildering eer uit het einde van de xivde eeuw dateren. Het graf is binnenwerks 2,02 m lang en 38 (oostmuur) en 50 cm (westmuur) breed; de baksteen meet 25 x 12,5 x 4,5 cm. Westkant: Kalvarie (afb. 9). Op het kruis, waaraan Kristus met gesloten ogen hangt, is het opschrift INRI bevestigd; boven de dwarsbalk staan zon en maan. Met loshangend haar kijkt Maria handenwringend toe; Johannes houdt een boek in de linkerhand. Kristus draagt een lichtbruine lendendoek; Maria heeft een blauwgroen kleed, waarboven een rode mantel, die langs binnen wit is; S. Jan is bekleed met een rood kleed en een witte mantel, langs binnen groen. Oostkant: Onze Lieve Vrouw en Kind. Maria, op een bank gezeten, houdt een korenaar in haar linkerhond; Jezus staat op haar rechter knie en houdt een vogel vast. Nimbus, kroon en sluier zijn witgeel als de achtergrond, het kleed is groenblauw, terwijl de rode mantel langs binnen witgeel is. Het Kind is in het blauwgrijs gekleed. De achtergrond van het graf is witgeel; de oostkant is bezaaid met donkerblauwe klokjesbloemen, terwijl we op de langszijden, naast die bloemen, ook nog rode vijflobben aantreffen. De aar die Maria in de hand houdt, is een zeldzaam ikonografisch motief, dat nochtans geen verband schijnt te houden met de ‘O. L. Vrouw met het arenkleed’ (‘O.L. Vrouw van Milaan’), waar O.L. Vrouw voorgesteld wordt als een meisje met loshangend haar, gekleed in een blauw kleed, bezaaid met korenaren. Dit tema ontstond in Milaan op het einde der xivde eeuw, en werd in de Duitse gewesten bekend vanaf het begin van de xvde eeuw, bij ons enkele decennia laterGa naar eind11. De O.L. Vrouw uit het graf beantwoordt niet aan gezegd type; anderzijds is de datering moeilijk overeen te brengen. Maria met de korenaar, zou dan in verband staan met een verkristelijking van het sterrenbeeld van de Maagd, die ook een aar in de hand houdtGa naar eind12. Langszijden. Op elke kant zwaaien twee engelen een wierookvat naar de voorstelling op de smalle zijde. Ze dragen een rode dalmatiek, waarop horizontale groenblauwe strepen geborsteld zijn. In het midden van de wand is een rood leliekruis geschilderd, dat door zwarte lijnen omlijst is; er omheen zijn vier kleinere kruisen geplaatst. Op de uiteinden van de langsmuren staan eveneens rode leliekruisen. Op 12 september 1957 werd in de zuidelijke transeptarm, bij glegenheid van nieuwe werken aan de verwarmingsinstallatie, een beschilderde middenwand (l.: 2,20 m) van een dubbelgraf gevonden en naar het museum van de kerk overgebracht. De bakstenen meten 30 x 14,5 x 6,5 cm; de bodem van het graf lag op - 127 onder de huidige vloer. In het midden van de wand is een wierookzwaaiende engel afgebeeld; er omheen staan twee bruinrode leliekruisen, doorsneden door een S. Andrieskruis, waarvan de uiteinden versierd zijn met een Jeruzalemkruis. Bij de engelen zijn de aureool, het wierookvat en het schelpje geel; de dalmatiek is rood of purper. Ook bij deze figuren komen ingegrifte lijnen voor. De witgele achtergrond is versierd met bruinrode zeslobbige bloemen. Niet enkel het groot formaat der | |
[pagina 73]
| |
bakstenen, maar ook de stijl der figuren, noopt ons dit graf uit het begin van de xivde eeuw te dateren.
*
Er zijn dus een twintigtal beschilderde graven uit S. Salvators bekend. Er zijn er natuurlijk veel meer geweest, en dat mogen we niet uit het oog verliezen als we besluiten over ikonografie en datering willen formuleren. Die graven staan niet alleen, maar maken deel uit van een grote groep die over gans het oude graafschap Vlaanderen verspreid is, van Brugge tot Gent, van Waasten en Komen tot Aardenburg en Watervliet. In Brugge zelf werden op een tiental plaatsen exemplaren gevonden; in de omgeving vermelden we vondsten te Damme, Oostkerke, Sint-Andries, Sinte-Kruis, Sluis. Uit de omliggende gebieden (Zeeland, Henegouwen, Artesië) zijn er zeer weinig voorbeelden bekend; in Noord-Nederland en Duitsland (twee bisschopsgraven uit de xivde eeuw) kennen we enkele exemplaren. Of er in deze gevallen spraak is van Vlaamse invloed, kan bij de huidige stand van het onderzoek, nog niet uitgemaakt worden. Even moeilijk is het een uitleg te vinden voor de aanwezigheid in Vlaanderen van die grote en gesloten reeks beschilderde graven, waarvan de oudste uit het begin van de xivde eeuw dateren. Het kan bezwaarlijk een algemeen bekend gebruik zijn, want dan ware het toch wel eigenaardig dat men die graven haast uitsluitend in Vlaanderen terugvindt! Kan een speciale devotie voor de Gekruisigde, in verband met het H. Bloed b.v., geen verklaring schenken? Dat O.L. Vrouw zo dikwijls voorkomt, is meer te verklaren uit haar bemiddelende rol bij haar Zoon. Men heeft wel eens gedacht dat de fresco's uit de Katakomben de verre oorsprong zouden kunnen zjin; er is echter een groot verschil in geest. In de Katakomben is het schilderwerk niet enkel als versiering bedoeld, maar ook als voorstelling voor de levenden. Er is ook een verschil in ikonografie: de Kalvarie komt er o.a. niet voor. Er is eindelijk ook de grote tijdspanne tussen de Oud-Kristelijke tijd en de jaren 1300, waar de noodzakelijke tussenschakels ontbrekenGa naar eind13. Onder elkaar vormen de Vlaamse beschilderde graven een homogene groep. Dit merken we reeds als we de onderwerpen uit S. Salvators vergelijken met graven, die op andere plaatsen gevonden werden. De Kalvarie komt twaalfmaal voor, en ook in andere graven ontbreekt die voorstelling haast nooit; de enigszins stereotype manier om de Kruisiging uit te beelden, komt in de xivde eeuw in gans West-Europa voor op miniaturen, glasramen en muurschilderingen. De wand tegenover de Kalvarie wordt meestal door een zittende of staande O.L. Vrouw met Kind ingenomen (vijfmaal); zeldzamer is het dat Maria alleen afgebeeld wordt (graf 6 uit 1913). Naast een zittende Madonna staan dikwijls twee kandelaars; zoals in één geval uit de O.L. Vrouwkerk, hebben we ook in S. Salvators eenmaal één kandelaar naast O.L. Vrouw aangetroffen. Tweemaal was er een gravure met de Kroning van O.L. Vrouw. Niet altijd wordt de westzijde voorbehouden aan de Kalvarie, en de oostkant voor Maria; soms is de schikking omgekeerd, en in dubbelgraven worden de twee manieren samen gebruikt (6-7, 26-27 uit 1913). Soms werden op de smalle zijden wel eens andere scenes gepenseeld: een Laatste Oordeel (S. Donaas), Abraham die de zielen in zijn schoot ontvangt (Waasten), de Tronende Kristus (S. Donaas). Op de langszijden konden we naast grote kruisen, negenmaal engelen met wierookvaten aanwijzen; dit is ook een motief dat veelvuldig gebruikt werd, niet enkel omdat de engelen op die manier duidelijk eer betuigen aan de personen op de smalle wanden, maar ook omdat de lange muren zich goed lenen voor het schilderen van de wijd uitzwaaiende vaten. Meestal is er één engel per kant, maar de twee engelen op elke wand uit Gruuthuse, zijn geen alleenstaand geval; uitzonderlijk kennen we er zelfs drie te Sint-Kruis en vier in S. Pieters te Gent. Engelen met kaarsen (Aardenburg), muziekinstrumenten (Sint-Kruis) of gesels (S. Baselis te Brugge) hebben we op de langsmuren in S. Salvators niet gevonden. Reeds zeer vroeg komen heiligen op de langsmuren voor (Aardenburg, S. Pieters te Gent, Harelbeke, O.L. Vrouw te Brugge), ook schilden zijn reeds in de xivde eeuw in de graven aangewend geworden, o.a. te Sint- Andries, maar ze lijken toch meer gebruikelijk in de xvde (Schilderskapel te Brugge, Komen), en xvide eeuw (S. Donaas, Hulst), zoals ook het aanbrengen van data, waarvan we een voorbeeld in S. Salvators (1534) hebben (1553: Schilderskapel, 1565: S. Donaas te Brugge). Dekoratieve ornamenten, zoals enkele of samengestelde kruisen, vijf- en zeslobbige bloemen, klokjes (akeleien?), sterren, stippen, komen algemeen voor. Reeds verschillende malen hebben vondsten uitgewezen dat gravures op de grafwanden geplakt werden; deze versiering was natuurlijk goed geschikt voor de keren dat men over zeer weinig tijd beschikte. Deze proeve van vergelijking, die we uitvoeriger hopen te zullen uitwerken in het verslag over de opgraving van de S. Donaaskerk, geeft toch reeds een kijk op de evolutie van de tema's tussen de xivde en xvide eeuw. Bij het beoordelen van het schilderwerk, moeten we met verschillende zaken rekening houden. Vooreerst met het feit dat de schilder weinig tijd had om zijn arbeid te verrichten; niets wijst er immers op dat de graven lange tijd voordien gemaakt werden. Verder, de omstandigheden dat een graf een smalle en ongemakkelijke ruimte is om in te werken; dit hebben we zelf ondervonden, toen we in de graven van S. Donaas | |
[pagina 74]
| |
calques van schilderingen genomen hebben. Dat men een put zou gemaakt hebben, om dieper te staan en zo gemakkelijker te werken, lijkt ons twijfelachtig; nergens vonden we er een bewijs voor. De fundering van de grafmuren zou ten andere in gevaar gebracht worden! Over de werkwijze van de kunstenaar bezitten we weinig gegevens. In talrijke gevallen zijn de ingegrifte lijnen van een voorafgaande schets in het pleisterwerk bewaard gebleven, o.m. in graf 27. Daarom volgde de schilder nog niet noodzakelijk de ingegrifte aanduidingen; aan de engelvleugel van 27 (afb. 1) zien we hoe hij van zijn model afgeweken is. Dat men modellen gebruikte om ze, tegen de muur gedrukt, slaafs na te volgen, o.m. door te prikken, kan gebeurd zijn, maar is niet bewezen. Het waren toch ook kunstenaars die aan het werk waren, en geen kopisten; hun werk was weliswaar niet gemakkelijk, maar de moeilijkheden om tot een bevredigend geheel te komen, waren toch niet onoverkomelijk. Veel verscheidenheid treffen we in de onderwerpen niet aan, het lijkt nogal konventionele kunst te zijn; ook de stijl schijnt langzaam te evolueren, zodat dateren uitermate moeilijk is. DR. LUC DEVLIEGHER Aangesteld Navorser N.F.W.O.
10. Oostkant van graf 26 (detail van afb. 3).
|
|