Orgelconcerten te Brugge
IN de reeks Orgelconcerten in de Kathedraal te Brugge kregen we tot besluit een recital door de orgelist-titularis Kamiel D'Hooghe. Hem voorstellen is overbodig, want stilaan is hij een van onze grote orgelisten geworden. Onlangs nog nam hij deel aan twee internationale wedstrijden voor orgel (Gent en München). Hij is ook ingeschreven op de lijst van de concertorgelisten voor het N.I.R. Het was gewaagd K. D'Hooghe te laten optreden na twee van de meest beroemde orgelisten van de wereld, P. Segond (Zwitserland) en M. Dupré (Parijs). Hij heeft zich er echter schitterend doorgewerkt. Het concert was een waardige bekroning van de reeks. Het succes was overrompelend. De opkomst was zeer groot; we schatten tussen 1200 en 1500 man.
Vanaf de eerste maten reeds was iedereen geboeid door het gemak en de zwier waarmede alles gespeeld werd. Ieder stuk was ‘af’, een paar onnauwkeurigheden, heel kleine trouwens, daargelaten. Wat ons vooral verraste, was de rijke registratie, de klankkleur. Hier hoorden we iemand die werkelijk het orgel ‘bezat’ en alle mogelijkheden ervan kende en gebruikte.
Het concert begon met een echt stuk kathedraalmuziek, Bach's Toccata in fa groot. Bach bindt in dit werk drie sterk verschillende stemmingen samen. Het werk begint met een rustige driestemmige canon; de derde stem komt later als pedaal-solo. Alles ademt rust. Opeens krijgen we daarna de grootsheid en de macht van het akkoordenspel. En tussenin, het ragfijne kantwerk van het trio. Alles meesterlijk samengebracht zonder dat de drie verschillende karakters schaden aan de eenheid. In het akkoordenspel hadden we wel iets meer ‘lucht’ gewild.
Daarna kwamen twee koraalvoorspelen van Bach, het passiekoraal ‘O mens, beween uw zonden’, vol gevoel en diepe religiositeit, en het aangename, opgewekte en frisse kerstkoraal ‘In dulci jubilo’. In dit laatste werkje hoorden we een zeer gelukkige combinatie van registers; de hoogstliggende in het orgel (de cornet van het reciet) en de laagstliggende (een paar grondspelen van het rugpositief).
Tot besluit van de eerste reeks werken, alle van Bach, kwam, wat men terecht noemt ‘het vechtpaard van de orgelisten’, de Prelude en Fuga in re groot. In dit werk vindt men de echte orgelisten terug. Hier is niet enkel virtuositeit, maar ook muzikaliteit nodig. En we mogen gerust beweren dat K. D'Hooghe het werk meesterlijk vertolkt heeft.
Als romantisch intermezzo kwamen dan 2 korte koraalimprovisaties van S. Karg-Elert. Echte volksmuziek, bevattelijk, goed te volgen en zelfs, salva reverentia, soms banaal van harmonie. Het eerste was eerder harmonisch, gedragen van melodie en akkoorden. Het tweede was meer bewogen, een bewerking van het koraal ‘Werde Munter’. Die melodie hebben velen erkend uit de pianoversie van Myra Hess van Bach's bewerking van diezelfde koraal. Karg-Elert gebruikt ook hetzelfde rhythme in de begeleiding als Bach.
Het schouwstuk van het tweede deel was de ‘Vlaamse Rhapsodie’ van Flor Peeters. Dit jeugdwerk is een parafrase, een omspeling van het gekende Vlaamse lied ‘Ik zag Cecilia komen’. Het is vol bruisende muziek, vol echt Vlaams bloed. We horen het orgel als een waar orkest, vol afwisseling van solo's en kleureffecten. Hier kregen we voor de eerste maal dien avond het orgel met alle registers open. Het viel ons op dat het klankvolume van het orgel iets te klein is voor de kerk. Het kan de kerkruimte, wanneer die vol volk is, niet vullen.
Met de Berceuse van L. Vierne kwam het gevoel op het voorplan. Sober van harmonie, eenvoudig van rhythme. Een werkje dat iedereen aangrijpt en boeit. Het pleit voor de eenvoud en het kunstenaarschap van de solist dat hij dat eenvoudige, pretentieloze stukje, zonder technische moeilijkheid, durft te programmeren. Het tempo hadden we liever iets trager en losser gehad.
Tot slot van het concert: ‘Dieu parmi nous’ van Olivier Messiaen. Voor de meesten was dit het vraagteken van de avond. Ik hoorde na de uitvoering: ‘ik weet waarlijk niet of het schoon is; vraag me ook niet wat ik ervan vind; er zit iets in, maar ik weet niet wat; het is diep religieus en toch soms gewaagd’. Het antwoord was eenvoudig, maar niet zo gemakkelijk om begrijpen. Wij zijn eenvoudigweg nog niet zover geëvolueerd in het beluisteren van orgelmuziek, dat we op het orgel aanvaarden wat in het orkest sinds Ravel gewoon en algemeen aanvaard is. Messiaen past de moderne orkesttechniek toe op de orgelmuziek.
Laten we besluiten met de woorden van