boer, voor de eerste maal aldus te hooren aanspreken, waar bij gewoon was hen laag en klein, in kruiperige onderdanigheid aan zijn voeten te zien. En hij was thans nuchter genoeg om doorheen al de opgesolferde drogredenen, die de notaris het bij het opmaken van hun plan had voorgehouden, te vatten en te verstaan, dat er ook in den geest en het gemoed van het volk iets was veranderd. Het kwam er maar alleen op aan door stoutheid en zelfbewustzijn ten minste voor het oogenblik aan het kwaad het hoofd te bieden. En dàt, begot, zou hij niet in zijn kaartspel laten, of... of hij heette geen Geirnaert meer...
En luider nog, driester, tergender klonk zijn lach over de stille velden.
- Opslag?... Maar geen duit... geen rooje, rotte duit... siste hij hun vol nijd en hatelijkheid toe.
- Is dat uw laatste woord boer? vroeg Keyzer, die zijn breede vuisten toeneep om zich zelve tot kalmte te manen.
- En dan? daagde Geirnaert uit.
Ze stonden bijna neus tegen neus. Geirnaert lachte niet langer, maar zijn oogen brandden vol wrok en razernij die van den voorman uit. Hij voelde wel dat hij faalde, dat hij in zijn drift veel van mijn meesterschap inschoot, dat hij beter luidde gedaan in zijn eerste doenwijze te volharden... maar het was hem te sterk geweest. Zijn baas-zijn had een te fellen deuk gekregen. Het was geen bedelen dat zijn volk deed, maar spreken van gelijke tot gelijke, van mensch tot mensch. In dien plotse ommekeer geleek dat wel eenigszins op bevelen; het was effenaf dreigen... Toegeven, of...
- En dan? wrong hij voor de tweede maal heesch doorheen de woede die hem de keel toepropte.
Er Keyzer die juist onder den toorn van zijn baas zijn eigen kalmte herwon en terrein veroverde...
- Dan, wedervoer de voorman, laten wij uwen oest liggen gelijk hij er ligt... en steken w'er geen vinger meer aan uit... Hé, mannen?
En 't klonk vast en onverveerd uit al de kelen tegelijk, terwijl zij hun woord met een knotsigen wrong van den kop onderlijnden:
- Nee'w...
Geirnaart beet haast zijn bruin-gesjiekte tanden kapot opeen van ingehouden razernij, als hij zijn volk van op den grachtkant hun vesten zag halen en aantrekken, en zonder nog omme te zien, als een trappelende kudde, de veldwegels