Vlaamsche Arbeid. Jaargang 15
(1925)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Het ‘klassicisme’ in Vlaanderen, tusschen de jaren 1720 en 1740, of Guilelmus Ignatius Kerrickx.MEN zou verwachten, dat de zoon, de bloem, die de vader plantte, en die zoo bekoorlijk en grillig gedijde, nu tot hoogste ontluiking zou opbloeien, dat de nieuwe stijl, wiens elementen de vader in Vlaanderen invoerde, de ‘roccocostijl’, nu tot de uiterste konsekwenties gedreven zou worden. Maar dit gebeurde niet, en is het niet de eeuwig-ontgoochelende dwaling, die ons van elke nieuwe generatie de volmaking van het oeuvre der vorige laat verhopen? Want men vergeet dat niettegenstaande de veranderingen van het milieu en de nieuwe vereischten van den steeds voortschrijdenden tijd, waarmee men enkel rekening houdt, de zoon niet alleen de zoon van zijn vader is. Dat zijn geest, zijn hart en zijn ziel, ook soms worden gevormd door verre ancestrale invloeden, opgeduikt uit het nevelig verleden, dat hij ook is, en vooral, de zoon van zijn moeder! Zijn de erfelijkheidswetten voor haar misschien van minder belang dan voor den vader? Voor de natuur bestaat de sociale en politieke minderwaardigheid der vrouw niet! Haar wordt dezelfde plichten, maar ook dezelfde rechten opgedragen als aan den man! Voor haar als voor hem, heeft elke moreele en sentimenteele of intellectueele waarde, elke feil, maar ook elke deugd, elke verzuchting, elke droom, elk ideaal, vooral diegene die groeiden uit ontzegging, en teruggedrongen werden tot in het diepst van het geheimnisvolle subconscient, ook medezeggingschap in de vorming van de ziel van het kind. Zij kunnen terug in hem ontwaken en kiemen, met een des te intenser kracht, naar gelang al deze destijds krachtiger onderdrukt werden. Aldus kan de onuitgesproken droom van een vrouw, éens in haar zoon herleven. Maar ziedaar eene afwijking naar het allerpuurste ‘Freudisme’ om een patente contradictie tusschen een vader en een zoon trachten te verklaren, en wij weten feitelijk absoluut niet, of Barbara Ogier, de gevierde dichteresse der Violieren, in tegenstelling met haar man, Guilelmus Kerrickx, gelijk haar zoon naar het klassicisme helde! Wat dan ook, niets van datgene, wat van den ouden Kerrickx den onbetwistbaren meester, naar den vorm en naar den geest van het ‘pré-roccoco’ in Vlaanderen | |
[pagina t.o. 180]
| |
Ontwerp voor stoffeering van een kerk. - Waarschijnlijk voor de abdij van Tongerloo, door G.I. Kerrickx. (Verzameling D.K.J.)
| |
[pagina 181]
| |
maakt, vindt zijn weerklank bij den zoon; noch de luchtige gratie, noch de licht gevleugelde fantazie, noch de grillige verbeelding. Alles bleek nochtans tot de ontluiking van de vaderlijke premissen te willen helpen, de neigingen en betrachtingen van den tijd, zoowel als die van het ras! Want het is onbetwistbaar, dat niettegenstaande zijn oorspronkelijkheid en zijn bizarrerie, de oude Kerrickx, noch een revolutionnair, noch een miskende, noch een alleenstaande was. Daarvan getuigen daadzakelijk de officieele opdrachten, waarmee de wijs-conservatieve St-Lucasgilde hem begunstigde, de eervolle onderscheidingen waarmede ze hem overlaadde en het tot 23 groeiend aantal zijner leerlingen. Zijn stijl viel voorwaar volop in den smaak van den tijd, en paste uitstekend bij de geraffineerde en elegante regeering van Maximiliaan-Emmanuel van Beyeren! Twintig jaar vóór den stijl ‘Louis XV’ in Frankrijk, scheen het uur ingeluid voor de komst van het Roccoco, dezen fantastischen en licht-beweeglijken zoon van de Barok, in de Zuidelijke Nederlanden! Alles streefde trouwens in Vlaanderen, naar zijn vroegtijdige verschijning! De triomf van het picturale element op het tectonische, de dissociatie der massa door de athmospheer, wat een der essentieele kenteekens van het Roccoco is, was in dit land van schilders gemakkelijk te verwezenlijken. Zegt Elie Faure niet ergens, van Artus Quellien de Oude: ‘C'est en peintre que le flamand sculpte l'espace noire et fond ses sculptures’. En zou hetzelfde niet gelden voor de navolgers van Artus? Is de ziel van het Roccoco het ornament niet? En juist in dit land, verschijnt er als in onafgebroken stoet, een schaar van geduchte ornemanisten, die gedurende drie eeuwen Europa met hun roem overschalden? Lanceloot Blondeel, Pieter Coecke, van Aalst, Floris de Vriendt, de Nole's, Van Mildert's, de Verbruggen's en vooral de zeven Quellin's? Doet dit of dat ornament van Quellien de Oude, niet de sierlijke en geurige kunst der ‘salons’ en ‘boudoirs’ voorvoelen? Hij kondigde het ‘Roccoco’ aan zooals Rubens de kunst van Watteau. Guilelmus Kerrickx de Oude neemt van de Quelliens het motto over en preludeert het voorspel. Nochtans het is niet onder zijn leerlingen dat wij den uitverkoren van den tijd en van het ras ontmoeten, die het nieuwe thema zal ontwikkelen en tot zijn uiterste konsekwenties doorvoeren! Ofschoon de meeste leerlingen van Guilelmus, zooals de Meyer, Struyf, Van Ursel, zich naar zijn genre en zijn manier voegen, scheppen zij niets nieuws. Het is een bescheiden leerling van de St. Lucasgilde, werkzaam bij Michiel Vervoort, | |
[pagina 182]
| |
onder het dekenschap van Kerrickx de Oude, die de fakkel van dezen meester zal opnemen en haar licht verder dragen, die tot de Fransche ornamentale kunst zal staan, zooals Watteau tot de Fransche schilderkunst. Zijn naam is Verberckt, en 't is Versailles dat trotsch zal gaan op de bloemen van zijn genie! In de schaduw van de weelderige, sappige, levenslustige kunst der Antwerpsche school der zeventiende eeuw, leefde een strneger, gematigder, nuchterder, koeler, kortom minder nationale kunst, die wij, bij gebrek aan een juister benaming, klassiek zullen noemen. Zij uit zich vooral, in het midden van de eeuw, dan voluit, dan ternauwernood. Dit dualisme in de autochtone scheppingskracht, is zelfs voelbaar bij den meest Vlaamsch- Rubeniaanschen aller beeldhouwers, ornemanisten en kleinarchitecten, bij A. Quellien de Oude. Het uit zich duidelijk in zijn portiek van Schleswig, zoo opvallend klassiek, in zijn orgels van de Nieuwe Kerk te Amsterdam! Het koorgestoelte van Wouw, door Artus Quellien de Jongere en Willemsens veropenbaren hetzelfde streven; dit geldt ook voor het koorgestoelte van Jan-Claudius de Cock (1713), in Turnhout. Ten slotte, is het oeuvre van Guilelmus-Ignatius Kerrickx, in zijn ganschen omvang daar, om te getuigen, dat te midden der oplaaiïng en der bekoorlijkheden van het Roccoco, het klassieke rigorisme, ook medezeggingschap had (1730-1740). De 27 teekeningen, van de hand van G.I. Kerrickx, die wij gelukkig waren in de verzameling ‘D.K.’ te ontdekken, veropenbaren vrijuit de inzichten van den meester! Men denke niet dat hij vreemde vormen ontleent om er zijn klassicisme mee te bekleeden, integendeel, hij volgt het gekende, autochtone schema van de barok. Hij beperkt er zich bij, deze vormen te vereenvoudigen, de overvloedige ornamentatie bijna af te schaffen, de lijn en de bouw duidelijker te laten uitschijnen, de omtrekken scherper af te teekenen, de gebogen lijnen door rechte te vervangen, de gedissocieerde massa's meer saam te dringen en de onderbroken geslotenheid voor het geheel te herstellen. In een ontwerp voor de versiering eener kerk, zeer waarschijnlijk die der abdij van Tongerloo, dat we kort geleden ontdekten, en dat volgens de archieven van de kerk, door Spilmeyer in 1884 uitgegeven (Vlaamsche Kunst), in 1730 aan den kunstenaar zou betaald geweest zijnGa naar voetnoot(1), brengt in dit opzicht heel | |
[pagina 183]
| |
wat belangrijke détails aan den dag, des te belangrijker daar de Abdij gedeeltelijk verwoest werd gedurende de Revolutie, en dat het werk van Kerrickx alsdan vernietigd is, of op zijn minst in alle richtingen verspreid! Het schema der stoffeeringen van de kerk is niets nieuws, zooals trouwens - het zij hier nogmaals herhaald - niets in hetgeen Kerrickx voortbrengt. Het type van de beschotten der zijbeuken, met gestoelten en biechtstoelen, geflankeerd van beelden, is meer dan een eeuw in zwang in onze Vlaamsche kerken. Maar Ignatius beperkt er zich niet bij slechts het onderste gedeelte der wanden te stoffeeren, maar ook tot boven toe. De Gothische structuur, de spitsbogen, het verticalisme, moeten verdwijnen. Enorme beschilderde oppervlakten: een repliek van da Vinci's ‘Laatste Avondmaal’, de ‘Aanbidding van het Lam’ en het ‘Paaschfeest in Egypten’, door Kerrickx zelf, zullen de muren wegstoppen, doeken bedekken de vensters. Daartusschen wordt een hemel verbeeld, waar wattige wolkjes drijven, engelen spartelen, een gouden beglooring overstroomt het geheel! En zoo herschept hij de oude kerk, met een nieuw maar bedriegelijk decor, die haar vormen vermomt. Dit beroep op de schilderkunst als middel ter versiering, van de schilderkunst deze uiterste negatie der structuur, stelt voor den klassieken Kerrickx een merkwaardig compromis daar. Was hij zelf wel bewust van deze tegenstrijdigheid? Door zijne drie-dubbele ontwikkeling als schilder, beeldhouwer en architect, is Kerrickx wezenlijk de man van zijn tijd, waar die drie kunsten tot elkaar neigen door hunne ‘picturale’ strekkingen. Door zijn klassicisme is bij hem vreemd wat de vele contradicties in hem verklaren. Komen wij terug tot het detail van de beschotten, dan stelt men vast dat de paneelen onversierd blijven. | |
[pagina 184]
| |
Aan de pilasters die ze scheiden, vertoonen de schroefzuilen, in voege gedurende heel de 17de eeuw, en later nog, niet meer hun ranken, met guirlanden ombloemd? Waartoe zouden ze trouwens dienen? De zware en indrukwekkende architraaf, zoo graag door Quellinus en Van Campen aangebracht, en die de sappige fries in zacht schemerlicht baadde, is verdwenen. Een eenvoudige lijst vervangt ze. Verdwenen ook de als-van-sap-gezwollen, bollige vormen, deze bewogen profiels, die eene zoo hooge plastische waarde geven aan de werken van onze Vlaamsche schrijnwerkers-architecten der 17de eeuw! Nu zijn zij verwelkt en verdwenen. De zoo gulle en rijk-verscheiden ornamentatie is vervangen door enkele elementen: palmetten, draperieën, en vooral de ronde medaillon, waarin de buste van een of andere heilige voorkomt. Van sculpturaal standpunt vertoont het werk van Ignatius weer het zonderlinge compromis tusschen de vereischten van den tijd en zijn persoonlijke esthetische strekkingen. In de beeldenkunst was, op het einde van de 17de eeuw en in het begin van de 18de eeuw, de invloed van ridder Bernini in Vlaanderen sterker dan die van de Quellien's, en 't is eigenaardig om op te merken hoe bij de gebeeldhouwde helden van Guilelmus Kerrickx, de passioneele gebaren die al de verscheidenheden der zielsbewegingen weergeven, in een ‘berninesken’ vorm zijn gegoten, maar hier zijn ze verstijfd, als versteend, zonder den breeden zwier die de minst klassieke beeldhouwer aan zijne personnages wist te geven! Ziehier dus gereconstitueerd de binnenversiering der Norbertijnsche Abdij, zooals ze er uitzag op den vooravond van de Fransche Revolutie, die deze kunstschatten naar de vier windstreken zou verstrooien. Daarbij beperkte zich de bedrijvigheid van den kunstenaar niet. Aan de Norbertijnen van Tongerloo levert hij nog het portaal en het orgel van hun kerk, een tuin, enz. Hij bouwde ook het prelaatsgebouw. Van het meerendeel dezer werken hebben wij de oorspronkelijke ontwerpen gevonden, ook nog andere. Wij stellen ons voor deze merkwaardige dokumenten verder te bestudeeren en te commenteeren. Maar uit deze vlugge en schetsmatige analyse, ontstaat nochtans een duidelijk beeld van de kunstpersoonlijkheid van Guilelmus-Ignatius Kerrickx, 't zij als architect, 't zij als beeldhouwer of ornemanist! Steeds ontleent hij de gekende themas, terwijl hij ze beperkt, ze vereenvoudigt en kortwiekt, meer rust brengt, de silhouette verlicht, de helle fanfaren van de barok tempert en daartegenover zijn klassieke reserve stelt. Wel doet hij dit met takt en distinctie, zooniet met veel originaliteit. Zooals men dit wellicht gelooven zou ten opzichte van het oogenblik zijner verschijning, heeft zijn stijl nochtans niets van den Régence-stijl. Deze zóó in-Fransche-Régense-stijl | |
[pagina 185]
| |
is ten slotte niets meer dan gehumaniseerde Louis XIV! De kunst van Kerrickx schiet integendeel wortel in den nationalen teelgrond. Hij reikt nog de hand aan de Vlaamsch-Quelliniaansche traditie, over heen den geestigen en pittigen meester van het pré-Roccoco, over heen Guilelmus Kerrickx de Oude, die hem totaal vreemd schijnt geweest te zijn. Later zullen wij kunnen vaststellen dat hetzelfde geldt voor Ignatius, als kunstschilder!
Dr. J. Gabriels. |
|