Vlaamsche Arbeid. Jaargang 14
(1924)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||
Gedrang. Tijdrevue in 4 bedrijven en een naspel, door Victor J. BrunclairGa naar voetnoot(1).TOONEELKRITIEK is in Vlaanderen een liefhebberij. Vulsel voor snipperuurtjes ‘nuttig en aangenaam’. Een recensie bij een welkdanig stuk, men mag door heel de Vlaamse theaterpers grasduinen, blijft in de regel een uitgebreide korte inhoud met zeer subjectieve oordeelsuiting over speeltrant en inscenering. Zeer zelden is er een poging merkbaar om dit onderhavige stuk te situeren in zijn kultuurhistories verband met tijd en sociale omgeving. En wordt hierin toch voorzien, dan gaat de kritieker doorgaans tewerk als een katalogeermeester met folianten, die wel eens met overtuiging op een verkeerd rekje worden gezet. Zo slaan we er bijv. de bespreking op na van de D-journalist, dagblad de SCHELDE, waar hij het heeft over DE MACHT DER VROUW VAN GEORG KAISER. We leren daaruit dat GEORG KAISER als HERMAN TEIRLINCK voor ongeveer 4/5 jaar de kwakzalver en de fumist uithing en zich aan dezelfde domme fratsen vergreep, maar dat hij nou met de macht der vrouw eens een proefbeetje gaf van wat aan expressionistiese smaak hoeft te beantwoorden. Het is natuurlik al te veel eer voor H. TEIRLINCK hem bij Kaiser te vergelijken, en wat met voormelde ‘domme fratsen’ werd bedoeld is ofwel GAS ofwel HOLLE WEG ERDE. De D-journalist zegt daaromtrent jammer genoeg niets. Maar het is toch een feit, dat DE MACHT DER VROUW, fel ibseniaans en nog een brokstuk van ontledende psychologie, waarin nu de antwerpse kritiek het prototype van Duits expressionism ontdekt, een werk is van oude datum, en dat GAS met zijn beruchte telegramstijl en HOLLE WEG ERDE (klownerij volgens de D-journalist) de jongste produkten van Kaiser uitmaken, dus tiptop expressionisties zijn. Het is dus een komiese vergissing te beweren, dat Kaiser is teruggekomen tot de ernst van het Toneel, als we als maatstaf nemen wat de D-journalist daardoor verstaat, want DE MACHT DER VROUW staat tot GAS en HOLLE WEG ERDE ongeveer op dezelfde tijdsafstand en in dezelfde esthetiese verhouding als bij H. Heyermans GHETTO tot DE WIJZE KATER. De kritiek mist toetstenen. Haar beoefenaars zijn te eklek- | |||||
[pagina 14]
| |||||
ties geschoold. Wie een bepaald credo belijdt, krijgt het verwijt exclusivism te horen. De kritiek verkiest daarboven open veelzijdigheid. Zo kan ze overal binnen, maar wat voornamer is, overal buiten. Andere dan strijdbare kritiek is op de ganse lijn nutteloos. Tijdverdrijf voor bedillers en sensatiejagers. Laat ons de doelpunten in ogenschouw nemen, die ze zich kan stellen: voor de massa denken en ze voorlichten? Dan maakt ze zich illusies over de stand van de massasmaak of ze vulgariseert het patrimonium van de geestelike voorwacht tot gemeengoed. Het verliest daardoor aan diepte wat het wint aan breedte. In beide gevallen ziet de kritiek haar vermogen een minderwaardige rol toebedelen. De kritiek durft zich op de voorlijn wel eens in slagorde opstellen, maar de schansen dieper het land in, liggen opgehoogd met gemeenplaatsen om de achterhoede te dekken als het gevechtsterrein zich ongunstig verplaatst. De kritiek koketteert met alle ultra-stromingen, maar behoudt een strikte reserve, wat betreft uit deze stromingen richtlijnen af te leiden voor haar estheties normenstel. Want kijk, de wending die eens door de kunst wordt ingenomen, de ontwikkelingsvormen waarin zij zich realiseert en steeds hernieuwt, dat alles blijft voor de kritiek dode letter. Immers, hangt met een bepaalde richting aan, en het verloopt falikant (de richting wordt door de toonaangevers van de massasmaak gedoodverfd) dan valt het odium ook op de kritiek, die zich ervoor heeft gespannen. En daar heb je de kompromissie. Lieveheer nee, alles kan je van de kritiek verwachten, maar niet dat zij zich opoffert aan een estheties dogma. Ismen worden door de kritiek beschouwd als momentane verschijningen. Boven hun kruisvuur rijst een immanent gebod: schoonheid. Dit is alweer, geloof ik, een variante voor gemeenplaats. Want, wardoor is schoonheid precies levensvatbaar dan door het tijdsgehalte dat haar beïndrukt, en waaruit geslachten kunstenaars opvolgenlik nieuwe waarden aanmunten voor kulturele omloop? In de uitrusting ‘schoonheid’ geharnast kan men onaanvechtbaar schermen. Het is een pantser waarop alles afstuit. Maar het wordt nooit een wapenfeit. Vage stereotiepen van dit slag zeggen niets, want alles. De kritiek is een zeer dankbaar bedrijf, vooral wanneer zij geen estheties vertrekpunt aanlegt. Zij kan overal inspringen, aanranden en zonder kleerscheuren terugtreden. Dit omdat ze zich, substantieel nooit blootgeeft. Onaantastbaar dus, hanteert ze naar willekeur wierookvat en roskam en tussendoor ijkt ze stempels van goede smaak. Een paar monsters van haar werkwijzen: Een tendens? Maar zijn de akteurs geen spreektrompet voor 's schrijvers opvattingen? Ja. Konklusie: marionetten zonder vlees en bloed. Heeft in een soortgelijk drama, instee te betogen, de schrijver zijn held(en) overgenomen van een reëel | |||||
[pagina 15]
| |||||
plan dan is het nog tijd om te zeggen: de typenschildering is afgekeken. Heeft de schrijver dan geen greintje fantasie? Beweegt zich het drama tussen realiteit en verbeelding, dan ligt de uitspraak voor de hand: vis noch vlees. Verstoppertje spelen achter dergelijke redeneertrukjes is voor de kritiek steeds een behagelik spel geweest, om nooit haar schuilhoek te moeten verlaten. Niets loont meer dan met gladde virtuoziteit stukken van waarde kelderen op grond van een leuke zeg of een ‘vondst’. De goede gemeente staat paf, maar er wordt niets ter motivering aangevoerd. ‘Spoken’ is een pessimisties stuk. Gebrek aan levensgeloof. Dus voor onze tijd die immers in het teken der opstanding staat, waardeloos. Komt een auteur, die zijn held eventjes dwepen doet en die is aanstonds een onmogelike idealist en een onervaren hemelklimmer, die met een brekebeen neertuimelt van de Jacobsladder. Met ieder stuk verlegt ook de kritiek haar stellingen (de gemeenplaatsen blijven: nooduitgang bij paniekstemming), en dit liefst naar de antipode van 's schrijvers belijdenis. Door de tegenstelling ietwat toe te spitsen, duikt wel ras een punt op dat betwistbaar lijkt. Averechts ontleden en je bent er. Zin voor vinding, goedkope syllogismen, waarvan de slotsom zwaarwichtig wordt beklemtoond en de gelegenheidstitel ‘parodoks’ krijgt als de praemisse een dwaling of een banale kenspreuk inhoudt, et le tour est joué. Gochelaars vreten vuur en leggen eieren. De middelmaatkritiek van onze gewesten, doet onder geen enkel voorwendsel afstand van bepaalde stelregels, waaraan een stuk dient te beantwoorden. Blijft het ten overstaan van deze programpunten niet in gebreke, dan is het berechtigd, misschien wel eens een meesterwerk te worden. Zondigt het tegen dit stelletje esthetiese vooroordelen, dan zijn nog altijd die goede toneelisten present, om uit het stuk te halen wat er uit te halen was. En de prijsuitdeling met grote onderscheiding of met vrucht neemt aanvang. Deze aksiomas zijn aldus te rangschikken: 1. Psychologiese: de karaktertekening is tot op het einde vol te houden. Het zielkundig verloop moet overgaan van oorzaak tot gevolg. Gebeurt dit niet dan is de handeling onaannemelik. Anders gezegd: het begripsvermogen van de aanschouwer mag niet verstoord worden. De auteur dient alles te weten en bevattelik voor te schotelen. Hij levert zowat de proef op de psychologiese som. Eeen opvatting, die lijnrecht uit de burgerlike treurspelen van de naromantiek vóór het naturalism is overgenomen. Zij springt in 't water, want hij heeft haar bezoedeld (dat is nog geen reden, beweert de filister die sociaal breedgeestig denkt) en verlaten (ah, dat verandert de zaak, besluit onze zegsman. Nou versta ik het: zij kan haar schande niet overleven. Dat was een zeer aandoenlik stuk). | |||||
[pagina 16]
| |||||
Toneel was toenmaals het bewerken van een geval. En waar zulk een klein stramien op het getouw stond, was het natuurlik nodig het rag uit te spinnen, tot in zijn fijnnervigste vezels. De handeling mocht zich verwikkelen, maar moest zich ontknopen. Is het niet begrijpelik dat dadelik resepten opdoken voor toneel zoals voor kookkunst en dat massaproduktie op zulk eenvormig schema weldra een hinder werd om het toneel naar ander oogmerken op te stuwen. 2. Klimaks: Zal ie z'n liefje afzoenen en de wuftelinge volgen in haar boudoir? Zal de avonturierster met het koude hart onder de gloed van zijn liefde ontdooien, bekeerlinge worden en berouw betonen? Spanning op 't toneel die steeds stijgt naarmate de situaties zich ontrollen, moest voor stuiverlektuur niet onderdoen. Op situaties, die boeien, is de kritieker zeer gesteld. Ook wordt hij terecht de man van de situatie genoemd. 3. Toneelschrijven is tewerkgaan als met een puzzle of een bouwdoos. De gebinten, net als de fundamenten moeten evenwichtig elkaar schragen. Er zijn raakpunten tussen de techniese struktuur bij de oude Grieken en bij H. Bataille. Hmmm. Bataille dankt zijn sukses aan zijn vaardigheid in het ontwarren van een dooreengeworpen zenuwkluwen (doorgaans de anymaliese erotiek van overspelige dametjes), en worden de oude Grieken precies niet voor hol en deklamatories uitgekreten, omdat hun helden anders geaktiveerd worden dan door touwtjestheater? Ontkent dit een technies richtsnoer bij de oude Grieken? Helemaal niet. Het is alleen maar opgezet overeenkomstig de tijdgeest en daardoor bewogen dramatiek. Eenvormige faktuur voor al wat toneel heet, doorheen alle tijden, zou ongeveer leiden tot hybrydiese mengstijlen in Plankenland zoals we die ook in de architektuur ontmoeten: Kathedralen in baksteengothiek, Stations in Renaissancestijl. Zulke scheppingen kunnen waarachtig, zuiver vakkundig gesproken, drommels stevig en hecht in mekaar zitten, maar blijven estheties een ketterij. De toneeltechniek wijzigt zich in nauwe samenhang met haar dramatiese inhoud. En om bij de geliefde vergelijking met de architektuur te blijven: de bouwmeester concipieert het plan, een doodgewoon aannemer voert het uit. Valt de bouw in duigen, dan kan dit liggen aan een defekt in het ontwerp, maar ook aan materiaalgebruik. Wordt door een aannemer een steenkompleks opgetrokken, dan heeft hij misschien het recht, dit KERK te noemen en het zal zeer potig op zijn basis rusten, maar als de bouwmeester langswandelt bestaat er kans dat hij zijn esthetiese zin gekneusd voelt, omdat hij streeft naar stijl. Slagers en stukken die technies ineenraderen als een mekaniek, staan ambachtelik sterk, maar kunnen niet altoos in evenredige verhouding aan het stijlgevoel voldoen. Het is dus een stuk uitsluitelik afhankelik te maken van zijn techniese | |||||
[pagina 17]
| |||||
vaardigheid. Wie dat wel doet, noemt in één adem P. Veber en de Bouhelier, de Curel en Crommelynck voor Frankrijk, en Sternheim en Kaiser voor Duitsland, alhoewel deze auteurs zich estheties als tegenvoeters verhouden. Een stukkenmaker staat tot een dramaturg als een rijmelaar tot een rasdichter. En er zit meer ars poetica in het gestamel van een rasdichter dan in de bloemige welsprekendheid van een rijmelaar. Ook zo voor Toneel. Techniek is daar een zeer bijbehorig element, dat dienstig wordt gesteld in samenhang met de innerlike gang van 't spektakel, en niet een factor die deze gang in zijn fazen bepaalt. Bij de innerlike ontlading van gevoelens in de wezensgrond van een bepaald dramaheld, is de techniese tegenwaarde als zuiver stemmingsmiddel aan te passen. Blijft het stemmingsmiddel dominant en wordt het niet door psychiese spankracht, die achter het onmiddellijk opties gebeuren werkzaam is, verwekt, dan bereikt men hoogstens surrogaatkunst. Een voorval op de planken, dient het eindpunt te zijn waar de latente gevoelens van de voorgestelde typen tot aktie openbarsten. Drama, in zijn hoogste uiting is onmiddellike beeldvorming binnen de kreits van het aanschouwelike, voor innerlik, of bovenzinnelik gebeuren. Men zal dus een verkeerd spoor platlopen, als men in het drama kausaal aangeschakelde feitenreeksen naspeurt. Een personnage van I behoeft niet noodzakelik in III nog present te zeggen. Hij kan verloren vallen, als hij de geestelike kurve maar hielp aanstippelen. Komt hij zuiver episodies in III terug, dan wordt in de hoger aangehaalde situatiekunst vervallen, en dan heeft inderdaad de auteur alle mogelikheden voor de hand: intrigue en epiloog inbegrepen. En de kritiek, die een stuk toch beschouwt als een gegeven, waarvoor een dramatiese oplossing is uit te denken, heeft weer haar gading, en kan naar believen lauweren of neerhalen met als kriteria: goede smaak en waarschijnlikheid. Na deze aanloop open ik mijn pleidooi voor ‘GEDRANG’. Het is geen offer aan heersend snobism en maakt geen aanspraak op een etiket. De kunstkritiek krijgt algehele volmacht voor de rubricering. Formuulgochelaars kunnen voornaam en plechtstatig aan waaghalzerij doen. Wat ik heb beoogd: een tijdspiegel, die van de hedendaagse intellektuele en geestelike verwildering een afglans wéérkaatst en de levenshouding van Geest daar tegenover. Is Geest in te spannen voor de hervorming van maatschappijverschijnselen? Kan de aloude droom Utopia zich aards omzetten? Zal de weergeboorte van onze geslagen landen herrijzen uit een sociologies experiment of uit een religieuse opstanding? Of zal Geest, uit heimwee-betrachting naar het onvervulbare, in waanzin verdwazen? Ik hoor zeggen: vraagpunten voor een staathuishoudkundige verhandeling of een apologeties betoog. Een ogenblik. Zijn | |||||
[pagina 18]
| |||||
het beschouwingen in abstracto, dan is de opwerping juist. Maar als deze beschouwingen toneelmatige konkreetwording zijn, als iedere ‘speculatio’ een realistiese of symboliese tegenwaarde krijgt, als, liever andersom de aangebrachte realistiese of symboliese motieven deze ‘speculatio’ wekken, dan heeft het Toneel een groote rol, zijn rol heroverd: de tijdssimptomen ontleden en een partituur schrijven voor toekomstmuziek. Dit tweeledig oogmerk jaagt GEDRANG na. Het gegeven neemt aanvang in plattegrondsrealistiek. Gunnar, een jong idealist, die de wereld regenereren wil, wordt door Toxon, een grootindustrieel aanzocht door sensatienieuws de valutastand kunstmatig op te drijven, de nationale munt dus te ontwaarden om zijn door speculatieve misslag bedreigd fortuin te handhaven. Gunnar weigert zich tot persreptiel te verlagen, en nadat Toxon wraak nam door broodroof daalt hij in de straat met Toxon's dochter Miriam, die door het hervormingsideaal werd begeesterd. II. In Mikado-bar krijgen we een optocht van parasieten en verschoppelingen. Na de intrede van Gunnar en Ottokar, een vriend, die zijn geestelike tegenpool is, wordt in het licht van de vorige episodiese voorvallen, de bodem van het konflikt gelegd. Gunnar tomeloos idealisties, Ottokar door skepsis ten overstaan van alle maatschappelike hervormingen tot desperado ontgocheld. III. De situatie Gunnar-Miriam, die in I werd aangezet, wordt niet tot een iddylies slot doorgedreven. Miriam sneeft tijdens een relletje en Gunnar maakt haar door dit verscheiden tot zijn geliefde. Haar holokaust voor zijn ideaal maakt dit ideaal voor hem dubbel heilig. Het bewind is omgeworpen, en de tonelen die nu rond het tweemanschap Gunnar-Ottokar wentelen, brengen de praktiese realisering van het hervormingsideaal in voeling met het menselik geweten. Havelozen staan rond het vuur (de verzinneliking van geloof) en naarmate het gebeuren daarrond op het chimeriese en onvervulbare van Gunnar's idealen uitloopt, belicht dit de stemmingsbeelden met harmoniese kleurvlakken. Nadat de Brilleman, inkarnatie der ontgocheling, die berust in de broosheid van haar waan en de Werver, inkarnatie van machtsbegeren, rondgang hielden, en de havelozen hun volgelingen worden, dooft het vuur en Gunnar aanroept de Madona, zich over zijn zielenood te ontfermen. IV. Het tweemanschap Gunnar en Ottokar heeft dus één affiniteit: ontgocheling. Zo gaan zij hun weg. Moeizaam door sterrenloze nacht. Aan de laatste lantaarn van het bergpad beland, staan ze voor een tweesprong. Als het daagt, volgen beiden de neervaart van het licht en scheiden onbewust. Gunnar gaat naar de abdij, Ottokar naar het gekkenhuis. Zo zet de tegenstelling, die in kiem bij hen aanwezig was, zich door. Gunnar zal van deze wereld afsterven en in bespiegelingen het | |||||
[pagina 19]
| |||||
goddelik arkanum trachten te vinden. Ottokar mist een mystiek tegenwicht om uit zijn ontgocheling nieuw heil te bereiden en verkiest het gruwzaam gekkenhuis boven de nog gruwzamer samenleving, die hij afzwoer. Slottoneel is het metaphysies kulminatiepunt waar de wegen uiteenwijken: Gunnar stilt zijn smart in godsbetrachten en Ottokar komt tot pantheistiese waanzin. Het doek sluit met de angstvraag zonder antwoord welke weg de ware was: de lafenis met godendrank of het koen gebaar dat prosit klinkt bij het zuipen van de wilde kervel. Jan., 1923. Victor J. Brunclair. | |||||
Dramatis personae:
Toxon, grootindustrieel; Jaap, boekhouder; Van Kranendam; Gunnar Smart, reporter; Miriam, Toxon's dochter; Pilbitz, wisselagent; Riri, naaktdanseres; Ottokar, Gunnar's vriend; Bobby, reserveofficier; Tribol, breukmeester; 1e Man en 2e Man; 1e Minnaar en 2e Minnaar; de Vrouw; de Brilleman; Jurist; Gigolo; de Werver; Nummer 109, Nummer 241, Nummer 151 (drie gekken); Waker I en Waker II; een Broeder; een Knecht; een Sekretaris; de Hoofdkommissaris en Schabletters; Havelozen; Klaagkoor.
Toxon praat met ondergeschikten zeer afgebeten. Waar hij berekenen moet wordt zijn stem pluimstrijkerig. Hoe hij zich ook voordoet, hij behoudt het onbeschaafd cynism van de self made man, die omhoog viel. Gunnar heeft de dweepzuchtige aandrift van de storm en drang jeugd. Bij de minste stoot met de realiteit, kantelt zijn idealism om. Ottokar is de levensmoee dandy, afzijdig van alle sociologiese leerstellingen of literatuur, wier ondoelmatigheid en hersenschimmigheid hij ongenadig over de hekel haalt. Hij vervalt ondanks zijn geestelike elukubraties, nooit in het koddig-extravagante. Wat hij aan aforismen opdist wordt zonder effektbejag vooruitgesteld, voor de mond weg. De speeltrant moet van alle gezwollen pathos vreemd blijven, ook en vooral in de gedeelten die de toneelkritiek natuurlik deklamatories zal vinden. Bedrijf II (het barmidden) dient gesitueerd in zijn weeë laag bij de grondsheid. De lolletjes die daarin voorkomen zijn niet berekend op de prikkelbaarheid der lachspieren. Er zal niettemin misschien wel | |||||
[pagina 20]
| |||||
met het ganse stuk gelachen worden. Echter: geen charge. Zoals in alle behoorlike bars geschiedt sigarettenroken ad libitum. In bedrijf III wordt de handeling, die bij uitstek een innerlike is, en niet verwart in een net van situaties of een kausale keten van gebeurtenissen zoals ‘theater’ heet te zijn, verlegt uit de realiteit naar een verbeeldingsplan. De schilderachtige typen krijgen stilaan hun symbolies affekt. Dit zet in met het optreden van de Brilleman. Hij draagt een wijde mantel met het suikerbroodvormig hoofddeksel van de astrologen. van natuurgetrouw wordt het spel tans expressief. In hoofdzaak: mime en gebaar als voertuig voor de uitdrukskracht van het woord. De zegging is niet alles. Breken met de gangbare opvatting, dat gebaar en mime dekoratieve onderlijningen zijn voor het woord, dat in de hoogte gaat als een prijsduif, met het plasties gebaar van hem, die oplaat. Hier dient de werking van woord, grime en gebaar simultaan de gewaarwordingen naar buiten te keren. Geen gebaar, geen gelaatstrek of het moet psychies gemotieveerd worden. De braserobelichting kan in sirkelsektors gesch eden: ieder toneel met overeenkomstige sektor en dito kleur. De huizenrij daarachter blijft egaal grauw. Zodra het toneel gespeeld, valt overeenstemmende sektor in duister en de spelers kunnen exit. Te beachten in IV: de lichtkegel van lantaarn mag niet uitstralen tot in de zaal, die egypties donker moet blijven. Onder geen voorwendsel mag het dekor van IV, voor zonsopgang zichtbaar worden, zelfs niet ‘te raden zijn’. Dus lichten gedoofd op de engelenbak. V.J.B.
N.B. - Een toneel is geen schavot. Geen dalend doek, dat het spektakel afsnijdt, maar een gordijn dat er stil op toevalt. | |||||
1e Bedrijf.
(Toxon aan buro in clubzetel, midden. Streng vertrek. Donker behang. Eiken meubelen, simili-Smyrna tapijt. Twee clubzetels in het vertrek geplaatst. Toxon, ongeveer 50, de opgewerkte mindere man, vulgair gezicht, iets diklijvig, afgebeten diktie, die soms ronder wordt als hij joviaal doet. Niets opzichtige plunje, eer sletig.)
| |||||
Tafereel I.
Toxon - Boekhouder.
TOXON
(aan telefoon):
Dadelik ja... hierheen... Gunnar Smart ja... Begrepen?... Smart... Nou ajuus.
(Haakt aan)
. Jaap, hoeveel beloopt het inkassa pond sterling?
(Jaap slaat boek op en sijfert)
. Snel wat man. Mijn tijd is gemeten.
(Poos. Toxon trommelt zenuwachtig op buro. Vliegt uit)
. Jawel. Haast je langzaam. Air connu.
| |||||
[pagina 21]
| |||||
Bedienden. Te mooi zo'n woord. Georganiseerde lediggang ja. JAAP
(onthutst, dan onderdanig):
Ik ging de optelling juist afsluiten. Hebt u me doen schrikken. Nou mot ik ze weer overmaken. TOXON:
Stik vent, waar is de rekenmasjiene? JAAP:
Kan ik toch niet bestendig met me omdragen. TOXON
(lacht bij het idee):
Dat zou je nochtans lang niet zo kwaad staan. Met een mooie halsketting. Net een schapulier of een talisman
(schatert met z'n eigen grappigheid waarin hij lol heeft).
JAAP:
Plus minus 150 mille... TOXON:
Alle donders. 150 mille. Dat is, laat 's kijken... Met een koersverschil van... Nee dat is te veel. Ik heb het die Pilbitz nog zo gezeid. Zo'n waaghals. Zo'n gelukzoeker. Natuurlik doet dat kreng er een zaakie aan. Niemand mag je nog vertrouwen. Jaap, nee niemand.
(Plots).
Maar wat klets ik met jou. Marsj, hoepel op.
JAAP
(lichtelik ironies):
Uw dienaar. TOXON:
Ruk uit.
(Jaap af. Toxon loopt over en weer. Kauwt op een sigaar. Wil iemand opschellen. Bezint zich. Jonkheer van Kranendam op. Een doorgetobd nobiljon, schraal en boonstakerig, heertje op jaren, verlopen. Praat onuitstaanbaar geaffekteerd.)
| |||||
Tafereel II.
Toxon - Van Kranendam.
V. KRAN.:
Bonjour.
(Stilte).
U loopt te ijsberen?
TOXON:
Goeie middag aristo. V. KRAN.:
Druk in de weer? TOXON:
Laat me uitbroeden. Jij bent een kuiken. V. KRAN.:
Charmante stemming. TOXON:
150 mille... V. KRAN.:
Wat? TOXON:
Kersepitten, aristo, kersepitten. V. KRAN.:
Ik heb een schitterende koop voor u. TOXON:
Zo? Schilderij natuurlik. Op voorhand dank. Mijn huis lijkt nou al een miniatuurmuzeum. V. KRAN.:
Mis. Gladmis. 'n Rariteit van onschatbare waarde. TOXON:
Permitteert. Laat me lachen. Onschatbare waarde. Net iets voor jou. En hoe komt een Cresus als jij in 't bezit van een voorwerp van onschatbare waarde? V. KRAN.:
Of u nou gekscheert of niet. Het is een unicum. Trouwens een deskundig onderzoek heeft het uitgewezen. TOXON:
Laat horen. | |||||
[pagina 22]
| |||||
V. KRAN.:
Een haarlok van Catharina de Medicis. TOXON:
Allemachtig... Een haarlok van... van Catharina de Medicis. Waarom geen melktand van Napoleon? Maar je bent aan een verkeerd adres, adelborst. Met dat spul mot je bij de kapper wezen... Posticheur. V. KRAN.:
't Is wel te merken, dat u een leek is in oudheidkunde. Afgedaan. Zand daarover. Aan liefhebbers ontbreekt het niet. Ik dacht er u 'n genoegen mee te doen.
(Naar telefoon).
Mag ik Vrielandt en Co. effen opschellen?
TOXON:
Wat mot jij bij m'n konkurrent? V. KRAN.:
Doodgewoon, de man had er zo'n zin in dat... TOXON:
Vrielandt zou de haarlok wegkapen? Nou maar dan heeft ie zonder de waard gerekend. Van Kranendam noteer de bestelling: Toxon koopt de hele chignon van Catharina de Medicis. V. KRAN.:
U maakt malligheid. De haarlok in kwestie is alles wat van deze grote Franse figuur nog vindbaar is. Het wordt bewaard in een kostelik gedreven schrijn met parelmoerbekleedsel en edelstenen. Eén schittering. TOXON:
Reusachig mooi, zeg. Hoeveel? V. KRAN.:
12.000 pop. TOXON:
Kristus! V. KRAN.:
Heus een buitenkans. TOXON:
't Is goed. Breng het spul straks hier dat ik het monster. In ruil schrijf ik een chek. V. KRAN.:
Ah, ik wist wel dat uw goede smaak de bovenhand zou halen. Heus al kunstkenners zullen u benijden. TOXON
(vette lach):
En Vrielandt zal sip kijken. Zo'n nijdas. V. KRAN.:
Is Miriam zichtbaar? TOXON:
Nee sater. V. KRAN.:
Wat jammer. TOXON:
Wel kijk me zo'n minnaar 'ns an. Wat een sentiment kerel. Jeugdvlees hé, dat doet je lekkerbekken. V. KRAN.
(hoogborstig):
Heus m'n waarde Toxon, laat alle ironie hier varen. Ik verdraag wel een mop, maar als het hierover gaat... Nee, met de hand op het hart... het grieft me... TOXON:
Tatata, 't is uit met smoessies. Je weet Van Kranendam, dat ik Miriam graag tot een stand heffen zou, waarin haar aangeboren zielenadel zich zou kunnen uitleven. V. KRAN.:
En u Toxon zou hoeven te weten, dat een edelman door hoger gevoelens bewogen wordt als hij spijts het heersende castebegrip een mésaillance aangaat, omdat het geluk van die hij verafgoodt hem dierbaar is. TOXON:
Mooi gedraaid zeg zo'n tirade. Hij mot verzen schrijven. Na, al wat je met daar opdist kan waar wezen. Ik | |||||
[pagina 23]
| |||||
bekijk het geval echter nuchter en pozitief. Voor wat hoort wat. Jij huwt m'n dochter. In ruil voor jouw titel krijg jij komtanten. Je ziet ik ben een eerlik man. V. KRAN.
(is zeer gekrenkt en nerveus).
TOXON:
Pas op man, je rotting bibbert als een onheil. V. KRAN.
(terzij):
Zo'n plebeër. TOXON:
Sinjeur, ik groet u. V. KRAN.:
Bonjour
(aan de deur loopt hij op G. Smart. Wijkt uit. Beide groeten. Af. G. Smart een jongmens met energiek dwepersgezicht).
| |||||
Tafereel III.
Toxon - Smart.
SMART:
U liet me ontbieden? TOXON:
Ik? O ja... Gunnar Smart van de ‘Beursberichten’. Aangenaam. Ga zitten. SMART:
Waaraan dank ik... TOXON:
Vooraleer ik van wal steek, jonge man. Proficiat, voor uw dageliks overzicht. U situeert de dingen met een schranderheid, met een kennis van zaken, die een financier van oudere datum bewondering afdwingt. Daarbij uw kernige, bondige stijl. Heus, u schrijft merkwaardig vlot en, ja waarachtig, u is ekonomies zeer beslagen. SMART:
Nu ja, je bent kopijleverancier à rato van 2 kolommen per dag of je bent het niet. TOXON:
Daar merk ik het al. Vals bescheiden. Maar geloof me, uw rubrieken zijn buitengemeen doordacht. SMART:
Natuurlik: zij vragen me ook een heel half uur tijds. In ieder geval zeer vereerd mijnheer Toxon. Zeer vereerd. TOXON:
Alleen. Er is één geschilpunt. SMART:
Zo? TOXON:
Ja uw laatste hoofdartikel schijnt erop te duiden dat u de stijging van onze munt steeds crescendo voorziet. SMART:
Inderdaad, dat ligt voor de hand. TOXON:
En waaraan schrijft u die opwaartse beweging toe? SMART:
Hoor ik u dat vragen, u Toxon de grootfinancier? De meest onervaren beginneling zou het u betoogen. De oogst, die rijk is dit jaar, staat juist in de schoven. Voorheen was de toevoer van uitheemse produkten zeer aanzienlik en door de dekking van deze aankopen op de vreemde marten werd de nationale munt omneergedrukt. Nu is de toevoer geschorst. De terugslag doet zich gevoelen. Die stelselmatige ontwaarding van ons geld moet ophouden. TOXON:
Hm... Hm... | |||||
[pagina 24]
| |||||
SMART:
Vooral omdat op deze bodem een zeer nijverig volk woont. TOXON:
U zei daar dat de oogst tip top is. Weet u dan niet dat in sommige streken de halve voortbrengst door hagelslag werd vernield? SMART:
Dit fait divers heb ik nergens gelezen. TOXON:
Kijk, u bent van de krant en weet niet wat erin staat. Ziet u wel. En dan stelt u de dingen voor net of de krizis is van de lucht. Begocheling mijn waarde. De ekonomiese status van ons land is zeer ontvricht. Ja, het is pijnlik dat we dit moeten vaststellen, want alle wensen we zohaast mogelik weer huizen op te trekken waar ruïnen liggen. Maar feiten zijn feiten. SMART:
Tastbare gegevens zijn er niet om er een daling van ons geld uit af te leiden. TOXON:
Maar in Godsnaam wie volgt in dezen toch methodiek. Dat valt verkeerd uit. SMART:
Meent u? TOXON:
Dit vraagstuk is niet wiskundig op te lossen. Waardoor ontstaan beurstendensen? Wordt de koopkracht van onze munt bepaald door 's lands behoeften meent u.
(Poos).
Wie dat gelooft is te naïef om los te lopen.
SMART:
Pardon, wie anders denkt moest men achter de tralies zetten. TOXON:
Hé, dat is koen gesproken. Maar ik zei u reeds: feiten zijn feiten. Met goede voornemens en platoniese wensen schiet je niet op. SMART:
Met zwendel evenmin. TOXON:
Onbekookte praat. Jong. Jong. De schikgodin van ons leven, manlief dat is de Valuta. De verpersoonliking van alle ongewisheden. Om beurten fee en feeks op een tovertombola. Gaat het je voor de wind, dan ben je haar geleider in de duizeldans en haar glimlach is van goud, 24 karaat. onvervalst. Keert de kans, dan holt ze je als een dolle maagd voorbij en je wentelt verloren in de draaikolk, die ze deed opwarrelen langs haar pad. SMART:
Was ik dokter, ik schreef u Deauville voor. Bij het baccarat zou u mooi figuur slaan. TOXON:
Ik heb nog nooit in mijn leven gespeeld. Daar zal ik me wel voor wachten. 't Is aftruggelarij op grote schaal. En dan, ik sta op mijn fatsoen. SMART:
Daar twijfelt natuurlik geen sterveling aan. TOXON:
U zit me warempel voor de gek te houden. SMART:
Dat beeldt u zich maar in. TOXON:
Nu dan. Komt de winst die ik in mijn ondernemingen opstrijk niet ten goede aan de nationale rijkdom? Waaruit bestaat de welstand van een land en wat is de graadmeter van zijn internationaal krediet? Het zaken- | |||||
[pagina 25]
| |||||
cijfer van zijn nijveraars en kooplui, het bankwezen niet te vergeten. Daalt dit cijfer dan verarmt de staat in rechtstreekse verhouding. Is dit klaar? SMART:
Kristal meneer Toxon, kristal. Maar deze vereenzelviging van privaatbezit en nationaal belang dunkt me gewaagd. Immers er is een keerzijde aan de medalje die ik me veroorloof u voor te houden. Uw boni komt niet ten goede aan de algemeenheid. Waardoor verhoogd de levensstandaard? Waarom breekt staking na staking uit? Wat u daarbij als staat afschildert, is een vermolmd idool. TOXON:
Staking, staking. Niksnutten en klaplopers. Kijk 'ns hier jongmens. Voor 5 jaar liep ik op m'n tandvlees langs de haven. De kasseien zijn hard om kauwen, mag u geloven. En kijk nou. Onverpoosd heb ik gevroet, berekend, alles blootgegeven, op Gods genade gedreven, maar eindelijk heeft de fortuin me bedacht. Ja zonder risico wint je geen stuiver. Maar alles ligt in je gesternte. SMART:
U hebt zin voor mystiek. TOXON:
Kan zijn. Maar nou zit ik er boven op. Ja bovenop. Dat is veel gezeid. Eerlik bekend, ik zit in nesten. Maar u Smart, met al uw aanleg, u zult me uit de steeg halen. Kijk, nou kunnen we weer bij ons onderwerp aanknopen. Waartoe al dat gezanik en die bespiegelingen. Brengt geen aarde aan de dijk. Ik houd van de man, die onmiddellik zijn slag slaat als de gelegenheid zich aan hem voordoet. De man die mikt en raakt. Is u bereid me te helpen? SMART:
Ik ben reporter en kan u binnen de perken van dit amt ten dienst staan. TOXON:
Mooi zo. Nou praat u redelik. Ziehier de toestand: mijn zaakgelastigde heeft een flater begaan. Benul van zaken? Dankjewel. Voor drie maand heeft hij al mijn baar geld belegd in pond sterling, termijnrekening die morgen vervalt. Zijn koopprijs is echter aanzienlik hoger dan de aktuele waarde van die vreemde valuta. SMART:
Een dakpan? TOXON:
Ja maar het kwaad kan verholpen. Dat hangt enkel van u af. SMART:
Ik ben geen tovenaar. TOXON:
Hoeft u niet te wezen. Maar u hebt toch fantazij. SMART:
Daar schiet je in huishoudelike kwesties nogal mee op. Kom. TOXON:
Stel me nou niet te leur. En uw doorzicht dan? SMART:
Totaal blindgeslagen. TOXON:
Nu dan, ik ga het u zeggen. De eerste editie van uw blad brengt morgen sensatienieuws. SMART:
Zo, de hoofdredakteur heeft me niks gezeid. | |||||
[pagina 26]
| |||||
TOXON:
Natuurlik. De brave man weet er nog niks van. SMART:
U is paradoksaal. Ik raak er niet uit wijs. TOXON:
U zult dit sensatienieuws in de wereld zenden. SMART:
Ik? TOXON:
U schrijft: de legerbegroting is met twee of drie miljard verhoogd. Is de minister van landsverdediging de kluts kwijt, nou we zo in de pinarie zitten? of ‘De syndicaten besluiten tot algemene werkstaking’. Maar om de drommel, u bent toch vakman of mot ik u de pap nou helemaal voorschotelen? SMART:
Maar dat opzet verbergt bedrog. TOXON:
Inderdaad. Maar in de avenduitgaaf herroept u het. Waarde lezers: een kwakkel. Tussen de twee edities in breng ik m'n ponden aan de man. Aan koopprijs. Let wel ik eis geen meerwaarde. Ik ben dus geen profiteur. SMART:
Edelmoedig voorwaar. U wilt dus, kort en goed een beurspaniek verwekken? TOXON:
Wat al grootspraak. Beurspaniek. U doet me schrikken. Ik verwek doodgewoon een beurstendens. Zo gebeurt het trouwens in de meeste gevallen. We praten er onder ambtsbroeders zo vaak over. De kranten zijn daar om in nette stijl de factoren kenbaar te maken. Om dat toe te schrijven aan staatkundige of ekonomiese oorzaken. Vlak naast de kwestie natuurlik. SMART:
Wat u me voorstelt is zo gemeen, zo ploertig. Maar dan is heel die schaar statige geldmagnaten een bende schuimers en fortuinjagers. TOXON:
Inflatie heeft haar voordelen, vriend. SMART:
Nu wordt me veel klaar. Tot zulk een maneuver leen ik me nooit. TOXON:
Dat woord slikt u weer gauw terug in. Het spreekt van zelf dat ik u niet om een dienst verzoek. Salaris mag u zelf bepalen. SMART:
Omkoperij dus? TOXON:
Malle vent. Loon naar werken. Neem alles niet zo tragies op, sla toe, komaan. SMART:
Nooit! TOXON:
U is vies gevallen. SMART:
Grootnijveraar Toxon, aandeelhouder van een trits vennootschappen, geldwolf ik heb de bodem van je ziel doorschouwd. Welhoe, die schaar bezitters die ik alle mooie inzichten voor het verrijken van de volkswelvaart en de leniging van de nood heb toegedicht, bestaat in de grond uit een bende wisselaars die geld ronselen uit woeker en loense negotie. Ze houden dus de maatschappelike wonden open, ze buiten de ellende uit en in de gegeven omstandigheden is iedere winst die ze opstrijken roof... | |||||
[pagina 27]
| |||||
TOXON:
Maar stommeling. Je praat als die pedante staathuishoudkundige van ‘Het Kapitaal’. Die schijngeleerde Marx. Oh, zulke lektuur moest in de ban geslagen worden, men moest ze de jongelui verbieden, net als andere pornografie. SMART:
Maar ik klaag die zwendel aan. TOXON:
Jawel, naar de andere zijde der barrikade. Gezel, heb je geen rolletje pruimtabak? SMART:
De ware factoren van ons verval komen aan 't licht. TOXON:
Maar denk toch na, schrandere bol. Geen mens zal naar je prietpraat luisteren. Ik ben vereeremerkt met een vracht ridderorden manlief. Een hele blikslagerswinkel vol. Allo komaan, wat vermag je daartegen? SMART:
Ik dans niet mee in de sarabande rond het gouden kalf. TOXON:
Dan zal je zelf een kalf blijven. En van dansen gesproken. Doe het liever in een deugdzame gelegenheid. Je mot met me meekomen. Heus ik meen het warempel goed met je. Je moet nog wat ontgroend worden. Daarom kom vanavend mee naar ‘Mikado’ Le nu classique. Fijn. SMART:
Dring niet aan. TOXON:
Drommels ik heb geen sukses. Maar dwarskop toch je verkijkt een reuzekans. Zie dat nou met z'n geluk spelen. Je vergooit heel je toekomst, broekvent. Je mag me vragen al wat je wil. Het direktoraat in een van mijn nijverheden. Wacht, je doet zeker aan esthetiek. Ja kunst vervrolikt het leven, dat al zo droef is. Ik geef je een vorstelik geschenk, toe nou, de haarlok van Catharina de Medicis. Jij hebt goede smaak en ik geef er geen lor om.
(Miriam op. Jonge dame, smaakvol maar niet opzichtig gekleed.)
| |||||
Tafereel IV.
Toxon - Smart - Miriam.
TOXON:
Een godsgezant. Eeven voorstellen. Mr. Smart reporter, mijn dochter Miriam, een wonderkind. Tenniskampioen voor dit jaar en klaviervirtuoos. Ha, de modernste dingen, hoor... Leoncavallo, de Bussy en tango's mijn waarde. Met een vingervaardigheid waar mijn daktilo het voor aflegt. MIRIAM:
Mijnheer Smart is een oud bekende. SMART
(met droeve spot):
Inderdaad... de fancy fair. TOXON:
Hé. MIRIAM:
Welja, het verslag... | |||||
[pagina 28]
| |||||
TOXON:
O ja, mejuffer Toxon droeg een verrukkelik zijden japon... Van hem.
(Schel).
Wat nou.
(Telefoon).
Allo... wie Pilbitz... om te konfereren. Zo dadelik. Laat hem wachten in het spreeksalon.
(Haakt aan).
Die satanse buitjager, zo iemand het vel van de benen stropen. Als ik bedenk dat... Een moment, niet waar?...
SMART:
Dus tot mijn leedwezen. TOXON:
Leedwezen. Meen je soms dat ik kopje onder duik? Nee hoor, ik sta nog niet schaakmat. Miriam neem zolang de honneurs waar.
(Af. Stilte.)
| |||||
Tafereel V.
Smart - Miriam.
MIRIAM:
Na het verrukkelik beeld dat mijn vader van me heeft opgehangen zal u wel min over me denken. SMART:
Wat zou het? MIRIAM:
Meer dan u vermoedt. Omdat
(gaat recht op hem toe. Oog in oog)
omdat ik van je houd.
SMART:
Zo? Wat u zegt. En die pommademeneer van de fancy-fair? MIRIAM:
Heeft z'n gading gevonden. Stak op met een ballerine. SMART:
Dus het amt is vakant. MIRIAM
(heftig):
Praat zo niet.
(Stil).
Je doet me pijn.
SMART:
't Is amper drie. Straks is het weer five o'clock en wacht u mondain gezelschap. En vanavend kan u coco snuiven. Mijn liefje, wat wil je nog meer? MIRIAM
(woest):
Eruit, ik moet eruit. SMART:
't Is zo zalig intra muros. Staak die romaneske bevlieging. MIRIAM:
Gunnar, met jou wil ik... SMART:
... door het leven gaan. En roggemik vreten. MIRIAM
(resoluut):
Ook dit. SMART:
Maar dan wordt je naam geschrapt op de lijsten der liefdadigheid, kindje. Miriam Toxon 2000 pop armenzorg, kijk 'ns an. MIRIAM:
Ik heb de roepstem der onterfden horen verluiden... SMART:
Leve het salon-socialism. MIRIAM:
Je bent wreed...
(Stil. Zij smeekt).
Gunnar stoot me niet van je af... Of ik... of ik maak er een eind aan...
SMART:
Kaliber 320... warm aanbevolen.
(Miriam snikt.)
SMART
(na poos stil):
Huil niet Miriam. Maar dit moet je bekennen. Een vrouw is zo kompleks. Wat trekt je aan? Een zendeling waarvan ik je doelgenoot zijn zal, of wil je me binnen schot hebben en veins je daarom me naar de mond te praten? | |||||
[pagina 29]
| |||||
MIRIAM
(woest en hoopvol):
Ik heb je stapvoets gevolgd op je moeizame weg zonder staatsles. Ik heb de zin van je streven gevat. Wat me bezielt is een gevoel, zo vergroeid, zo teder en toch zo woest. Ik heb de strijd lief in jou en jou in de strijd.
(Gunnar peinzaam links. Toxon op, wist zich het voorhoofd af.)
| |||||
Tafereel VI.
Smart - Miriam - Toxon.
TOXON:
Om van te zweten. Zo'n fielt. Maar ik heb hem een shampooing gegeven. Nooit zet ie nog een voet hier.
(Telefoon).
Allo ja Toxon... Wat... Oproermakers... in de fabriek?... Eruit schoppen. Werkstaking... Syndikaat... Nonsens. Nodig de leider op mijn thee... die laat zich makkelik overreden... Och ja de man doet het immers om z'n brood te verdienen hé... Wat de aandelen dalen... En de politie dan... Het leger. Schel effen de plaatscommandant op... Hij lust zo graag wild. Is laatst nog met me op jacht geweest... Een zeer inschikkelik man, ja... als het te sterk wordt... nou een prettig salvo wat? Dag.
(Haakt aan.)
TOXON:
Tegenvaller op tegenvaller. Smart ik heb geen tijd te veel. God zal 't beteren. Dus het krantbericht voor morgen, geen algemene werkstaking hé. Ik zou waarachtig m'n eigen aandelen helpen kelderen. Kon ik zo idioot zijn. Maar de toestand is zo verwikkeld. Dus u schrijft: de legerbegroting is tot item zoveel miljard verhoogd. Cijfer naar believen. SMART
(met klem):
Komt niks van. TOXON:
Maak me niet hoorndol snaak. Ik doe je zo'n aanbod, ik laat m'n dochter opvrijen en je wilt deserteren. Maar nee rekel. Die toeleg zal ik verijdelen. Of meen je dat het van een leien dakkie lopen zal? Miriam, kind, Jonkheer van Kranendam liet zich aanmelden. Hij komt straks weer. MIRIAM
(droog):
Ik vertrek. TOXON:
Zo schat, wie heeft je geïnviteerd. Ga je naar zee of... MIRIAM
(duidt op Smart):
Hij... TOXON:
Hij? Nee z'on armoedzaaier. Zo'n... Nee je kletst leveling. Nou aan van Kranendam zo'n nobiljon die zijn blazoen terug wil vergulden had je niet veel. Maar zo'n scribent van niks... zo'n rebel... Toe Miriam, blijf hier... Ach wat moet een arm man als ik toch doorstaan? Heb ik dat an je verdiend
(heftig)
en dat als de boel op
| |||||
[pagina 30]
| |||||
springen staat. Maar
(aan telefoon).
Allo 23745 ja. Allo Toxon, ben jij het Droolinck? Mooi... Zeg, die Gunnar Smart... Wat... een bevoegde jongen. Een uilskuiken vriend... Zo'n ongerijmdheden heb ik nog nooit in je krant gelezen. Wat maar?... Geen maren hé... Wie heeft op jullie aanvangskapitaal ingeschreven?... Nou, je zegt niks... Ontslag hé... Alsjeblief... Zeg Droolinck noteer eens even... De oorlogsbegrooting is zeven miljard verhoogd... Ja, mijn vriend uit het ministerie... Ja ons arm geld hé... Zo naar de dieperik... Waar moet het heen hé? Afijn de mens wikt en God beschikt...
(Haakt aan.)
TOXON
(ironies):
Mooie uitvinding zo'n apparaat. Zo vlakbij de hand. De moderne techniek is wonderschoon. In 't vervolg zal ik me niet meer tot... onderschikten wenden...
(tot Miriam)
maar jij, mijn oogappel, mijn hartenagel. Je weet dat ik je op m'n handen draag.
MIRIAM:
Zo? Daarom heb je me als lokaas behandeld. Eerst voor van Kranendam een ouwe heer met podagra en een dubieus verleden. Daarom wil je me uithuweliken om een koop te slaan. Voor u ben ik een brok verhandelbaar goed. Je hebt niet eens de kiesheid gehad, er ‘breekbaar’ op te schrijven. Gunnar, laat ons gaan. Meneer Toxon ik wacht naar uw vaderlike vloek. TOXON:
Blauwkous, verdomde blauwkous! Vooruit dan maar, ridder onversaagd voltrek je maagdenroof... Maagd, ja bij wijze van spreken.
(Smart en Miriam lopen naar elkaar en staan omprangd).
Miriam, weet je nog wel, die officier van de marine, met z'n mooi uniform en zijn zwarte snor, waar je zo graag in beet, hé likmelipje.
SMART:
Schoft, huichelaar, gauwdief in zondagskleren. Man met twee gezichten. TOXON:
Je kijkt dubbel mannetje, laat je verzorgen.
(Telefoon).
Ja... Toxon. Wat schermutselingen. Er op los kommandant. Tast ze naar de ziel hé. Deugen je kogels dan niet? Bonjour.
MIRIAM:
Ik zal op hun schansen staan. TOXON:
Ruk uit, Marianne. Dat de nikker je hale.
(Smart en Miriam ijlings af. Toxon verbijsterd maar dan zenuwachtig op en neer wandelen.)
| |||||
Tafereel VII.
Toxon - Knecht.
KNECHT
(gejaagd op):
Och meneer, de kanarie is rats van zijn stek gevallen. Hij ligt voor dood in z'n kevie. | |||||
[pagina 31]
| |||||
TOXON:
Hemel. Maar je hebt het vogeltje laten verhongeren. Onmens die je bent. Gauw wat. Oh, mijn arme kanarie, mijn arme kanarie...
(IJlings af.)
DOEK.
EINDE VAN HET 1e BEDRIJF.
|