ster, als zij ze plotseling terugtrekt, het boek dat op zijn werktafel neergelegd is weer opneemt en hem daaruit twee bloemen geeft, twee mooie violen, zoo zorgvuldig gedroogd, dat zij hun gloed en fulpen zachtheid behouden hebben.
- Dat is lief van je, zegt de man, maar er is aarzeling in zijn stem. Breng je bloemen voor me mee... Waar heb je die geplukt?
Het meisje is plotseling ernstig geworden en het schijnt hem of haar gelaat veel bleeker is nu.
- Geplukt? vraagt ze verwonderd. Geplukt?... Natuurlijk op het graf van uw vrouw, waarom zou ik ze anders voor u meebrengen?
Hij wijkt een stap terug en wendt het gelaat af.
- Dat is heel vriendelijk van je, zegt hij toonloos, heel vriendelijk.
- Er is niets vriendelijks aan, ik dacht dat u ze zelf niet kon drogen, daarom heb ik het gedaan.
Ze loopen zwijgend naar de groote bank, waar het meisje plaats neemt als gewoonlijk en voor de eerste maal gaat de man naast haar zitten, en voor de eerste maal ook hangt de stilte, die anders zoo prettig en vertrouwelijk is tusschen hen, als iets vreemds en afzonderlijks in de kamer.
- Ik moet je iets vragen, begint de man, maar je zult er wel heel boos om zijn.
Het is niet de toon, dien hij gewoonlijk tegen haar aanneemt. Ze heeft hem wel eens zoo hooren spreken tegen anderen; heel zelden toch maar, want hij is niet van schertsenden aard.
- Waarom zou ik boos kunnen worden? U moogt immers alles vragen.
- Ging je dikwijls naar het kerkhof?
- Elke week. Ik bracht er wat bloemen, vervolgde zij eenvoudig, maar ik heb er nooit met iemand over gesproken. De violen plukte ik maar voor u, omdat uw vrouw nu een jaar dood is.
- Zoo... die bloemen waren dus steeds van jou...
- Had ik er misschien een kaartje bij moeten doen? lachte ze op eens weer vroolijk. Daarvoor waren ze niet mooi genoeg. Als u zelf kwam was het er niet zoo eenzaam, daarom deed ik het.
Ze sprak voort, wel voelend dat dit toch eigenlijk niet de vraag was geweest, die hij haar had willen stellen. Dus wachtte ze.
- Vind je dat men hertrouwen mag?
Ze schrok. Het kwam onverwacht, zoodat zij den tijd niet had om te blozen of verward te worden, maar het trof zoo diep,