Aan Pastor Verriest
Herinnering van een bezoek te Ingoyghem.
Ik heb gewandeld met den stillen Herder, over de bogende baan van Ingoyghem naar Tieghem, onder 't waaierig lommer der krachtige olmen - met vérzicht van torens en molens in de tinteling der heuvelachtige horizonnen.
De sterkte van den Geest sprak in tale, zuiver en goed, de felle hand, de hand eens moedigen krijgers, toonde me 't verleden en de toekomst, als deed 't verhaal hun beelden en daden aan de kimmen van 't leven verschijnen, over heen den zonnigen doom der smorende akkers, der dampige weiden, der groen-purpere hellingen, die purperder marmerden als een glanzende wolk door 't licht dreef en de groote geweldige zonne scheen te bedelven, als een omwierookte majesteit.
Scherp van oordeel doch minzaam en toegevend, als de grijze wijsheid belofte voelt, zoo blikt 's Pastors vinnig oog in 't gewrocht der jongeren, en ouderen, die voor Hem toch nog zoo jong zijn, en na de hartstochtelijke kunst-liefden, na de edelmoedigheid van zoovele jaren priesterschap, en leidinge, en geestelijke voedinge der aards-menschen die wonen in al de hutten op de windige heuvelen of langs de slijkerige helling-paden of in de zoete valleien, na zoovele jaren slinger en dobber door de kleine wereld van menige kunst-omwentelingen in twee landen, na afmattende doorworsteling en vertroosting aller ellenden van menschlik hart, - is 's Pastor's rust nog ijverig en doelzaam, 't hart is nog jong, de Geest is sneller dan 't woord, 't woord sneller dan 't gebaar, en 't gebaar is zwanger van zegen, zooals het woord glansrijk van Waarheid, die lichtkrone boven een opofferend Priesters-leven.
Emiel van der Straeten