Grasset dan voor niets gearbeid en geïnnoveerd?
Een boek illustreeren, dat kan enkel het volgende beteekenen: geven, in een aantal met even gezond oordeel als goeden smaak uitgekozen, meer, uitgezochte situaties, de plastieke kwintessens van den geheelen boekinhoud.
Portretten, landschappen, stadsgezichten, binnenhuizen, tooneelen uit het leven, - wie een boek wil verluchten, moet niet in éen enkel dezer vakken, maar in alle zich te huis voelen.
Hij moet een teekenaar zijn van ongemeen gehalte, veelzijdig en langdurig genoeg geoefend, om, zelfs zonder model, zonder onmiddellijk naar de natuur te kijken, te kunnen in beeld brengen wat de dichter, als wezenlijk en essentiëel, in zijn werk beschrijft of verhaalt.
En meer nog dan een man van smaak, meer dan een ‘kunner,’ moet hij wezen een man van levendige verbeelding en innig gevoel, een die moet kunnen zien, zien als plastische tafereelen, al wat de gewone lezer enkel met verstand waarneemt, een die kan navoelen, meevoelen met dengene, die het eerst schiep.
* * *
Zulk een illustrator nu is Henricus, zulk een toonde hij zich, ten minste, in zijn beste, zijn werkelijk goede oogenblikken.
Wie zijn talent wil leeren waardeeren, doorloop de jaargangen van Elsevier's geïllustreerd Maandschrift, de verdienstelijke uitgaaf, waarvan hij, sedert lang, een der meest gevierde medewerkers is en het door Beijers een goede twee jaar geleden met veel smaak uitgegeven boek van Gram, 's Gravenhage in onzen tijd.
Vergis ik mij niet, dan onderging Henricus, een paar jaar geleden, wellicht zonder het juist zelf te beseffen, den invloed van een paar Engelsche artiesten, - ik veronderstel van Beardsley en van Ricketts.
Iets van de stevige zwart en wit stukken van den eerste meen ik terug te vinden in het kopstuk, dat Henricus in Juni 1893 teekende voor Twijfel van Helena; iets van het gewild-asketische van den tweede in de raadselachtige tweede illustratie bij dit zelfde stuk, den steeds grooter wordenden twijfel van de, evenwel, in de geheimen der godsdienst dieper doordringende zij, - de heldin van het schetsje - aanschouwelijk makend.
Opzettelijk spreek ik eerst van déze illustraties, omdat zij als 't ware het debuut zijn van Henricus in zijn meest geliefkoosde manier, die ik zou willen noemen: het symbolistisch verluchten.
Op dezelfde wijs illustreerde hij, in Elsevier, mijn gedichten: Tranenlied, Maneschijn, in jgg. 1893, De roode Zwaan en Paulinus van Nola, in jgg. 1895, mijn gedichten De Python, De Naja-Hajes, Halewijns eerste- en laatste Bruid en 't Liedeken van Heer Halewijn in mijn bundel Iris, en nu, weer onlangs, mijn Prinses Zonneschijn, dit alles voor Elsevier, verder mijn Lyng Lun voor het Duitsche tijdschrift Pan, mijn Schelome's Dood en de ballade van Pauw II, Van 't Prinsesje, nu voor onze eigen Vlaamsche School.
Zie b.v. zijn illustratie bij Maneschijn. Uit het gedicht, Ik voel mij, nu Gij niet zijt, als de mot, koos hij met zeer veel oordeel deze verzen:
‘En buiten wandelt, blank, de Maneschijn,
een wonderfee, 't spinrokken in de handen,
rond in den gaard, en spint haar tullen sluiers
om boom en struik en roos en leliekelk.’
Den maneschijn stelde hij voor als een reil, tenger maagdeken, dragende, als een heiligennimbus den maneschijn om het hoofdje, gaande, heel langzaam, het spinrokken in handen, door een mystieken leliëntuin: treffend juist als ndiruk en gevoel.
Zie ook de Halewijn-illustraties en die op Paulinus en op Schelome's Dood! Hoe gelukkig zijn, in Halewijns eerste Bruid, al die details gevonden: de roofvogelblazoenen boven in de hoeken, en dan het reusachtig groote hart, opvlammend grootsch en breed in het fond, middenpunt, juist zóo als 't hoort, en toelichting mede van het geheel.
Men bestudeere, overigens, in deze eigen aflevering de teekening: Schelome's Dood. De sneeuw, in die duizenden sterretjes, het hoofd van Jochánan, de beweging, de houding, het heele figuur van Schelome, alles drukt met groote intensiteit uit, wat het uitdrukken moet, wat ik gezegd heb.
Wat vooral aantrekkelijk is, dat is het sprookjesachtige, aan deze heele serie van verluchtingen eigen. Ik wilde wel, dat Henricus eens op den inval kwam, de schoonste onzer oude Nederlandsche volksliederen en -balladen, als De twee Koningskinderen, Het daget in den Oosten, De drie Gespeelkens, Danielken, enz., of ook wel een werk als Marieken van Nymegen of als de Legende van Zuster Beatrijs te illustreeren. Zeker zoude hij ons wat eigenaardigs en blijvends schenken!
Men geloove nu maar niet, dat Henricus enkel en alleen symbolistische teekeningen weet te leveren! Ook in tooneelen uit de hedendaagsche werkelijkheid weet hij uit te munten. In den 3n jgg. van Elsevier's geïllustreerd Maandschrift illustreerde hij Zijn Zuster van van Nouhuys, met een drietal teekeningen, waarvan vooral de laatste, (blz. 386, afl. X), verrassend mooi en diep gevoeld is. Voor