aan hetzelfde gebrek. Het is niet omdat de leerling een land naar zijne keuze bezoekt, dat hij minder onder den uitheemschen invloed zal staan. Het nut der kunstreizen, zooals die nu verstaan worden, is verre van bewezen. Lange studiereizen zijn zoo noodlottig voor de eigenaardigheid van den kunstenaars als korte uitstapjes eenen heilzamen invloed kunnen hebben op zijne geestesontwikkeling.
Overigens, meer dan één voorbeeld kan aangehaald worden van kunstenaars, die den hoogsten trap beklommen, zonder dat zij ooit hun vaderland verlieten, of ten minste die eerst op lateren leeftijd, toen zij reeds hunnen weg gebaand hadden, op reis gingen.
Hier stellen wij eene tweede vraag: Maakt de toekenning eener reisbeurs wel eene degelijke en doelmatige aanmoediging uit?
Laat ons om dit vraagstuk op te lossen, den dagelijkschen toestand eens van naderbij onderzoeken. Er werd weleens gezegd, dat de kunstenaarsloopbaan een rijke-menschen ambacht is. Dit gezegde zou waarheid zijn, indien moeder Natuur altoos de blinde Fortuin voor gids nam, en hare schatten: de verstandelijke begaafdheden, alleen aan rijke familiezonen schonk.
Zulks is echter gewoonlijk het geval niet. Als men nagaat uit welken maatschappelijken stand de meeste onzer kunstenaars voortspruiten, bevindt men dat het uit de burgersklas, ja soms den werkmansstand is. En, de tusschenkomst der Staatskas wordt alleen verrechtvaardigd, wanneer zij voor doel heeft het tegenstrijdige van dien toestand te keer te gaan.
Onze kunstenaars worden in hunne jongelingsjaren meestal gekweld door den strijd om het leven. Zij besteden het beste van hunnen tijd aan het schilderen van portretten tegen gematigde burgersprijzen, als zij zoo gelukkig zijn eenige bestellingen van dien aard te ontvangen; zoo niet, en wanneer de ouders of de familie niet in hun stoffelijk onderhoud kunnen voorzien, wordt het hun volkomen onmogelijk zich op eenige ernstige studie toe te leggen, en hunne geestelijke en verstandelijke opvoeding te bewerken. Met welken gloed dan ook hun hart blake voor de kunst, welke begaafdheid de natuur hun ook schonke, zij moeten de gedroomde loopbaan vaarwel zeggen en zich een ambacht kiezen om het dagelijksch brood te winnen!
Het is nochtans zoo moeilijk niet uit het werk van den jongeling te oordeelen of er wezenlijk eene kunstenaarsziel in steekt; de Fédération artistique is van hetzelfde gevoelen.
Hier zou overigens een prijskamp zijne plaats vinden, een prijskamp die zich niet zou bepalen bij een enkel stuk vervaardigd door den jongen kunstenaar opgesloten tusschen vier muren; maar een, die zich uitbreiden zou over al zijne studien, schetsen en voltooide werken, onder de oogen zijner meesters en zijner medekampers in de school zelve voortgebracht.
Welnu, zou men aan dergelijk jongmensch niet veel grooteren dienst bewijzen met hem voor een jaar zijn stoffelijk bestaan te verzekeren, op voorwaarde althans dat hij naar zijn beste vermogen een kunstgewrocht levere, en dit met het vooruitzicht, dat dergelijke toelage kan hernieuwd worden voor verscheiden jaren en dat het voornaamste zijner werken zou aangekocht worden om te pronken in een bijzonder in te richten Academisch Museum?
Alsdan zou de kunstenaar vrij van huishoudelijke zorgen minstens gedurende een eerste jaar al zijne krachten kunnen inspannen om een proefstuk te vervaardigen dat het uitgangspunt zijner faam zou worden, en hij zou terzelfder tijd zijne geestesontwikkeling kunnen bevorderen.
In andere woorden, dit stelsel zou niet den kunstenaar eene soort van belooning toekennen, omdat hij een verdienstelijk werk leverde, maar hem de stoffelijke middelen aan de hand doen om dit werk te voltrekken; de verstandelijke middelen moet hij zelf bezitten of hij is geen kunstenaar.
Bij het sluiten van haar artikel zegt de Fédération artistique, dat de Academiën slechts teekenscholen zouden moeten zijn, waaruit borstels en verf verbannen waren; dat de teekenkunst, tot in hare meest ingewikkelde moeilijkheden gedreven een ruim veld genoeg aanbiedt om met vrucht de eerste jaren van den leerling te vervullen, dat hij de hoogere kunstopleiding zou moeten genieten in het Instituut; en daar eerst in de geheimen van het palet zou ingewijd worden. Met uitzondering der laatste woorden drukt die opmerking ook volkomen onze zienswijze uit; de geheimen van het palet echter zijn meer van vakkundigen aard dan van kunstwaarde, zij behooren meer tot het ambacht, de behandeling der te gebruiken stof, dan tot de schepping.
Verder verschillen wij nog van gedachte met de Fédération, wanneer zij zegt dat de meester van het Hooger Gesticht, bij eene grootere verantwoordelijkheid, toch het genot zou smaken een kunstenaar volgens zijne grondbeginsels te vormen, zonder bij hem feilen te moeten verbeteren of veranderen, welke zouden ontstaan zijn door de onervarenheid van den leerling of de onoplettendheid van den voorgaanden leeraar. Hier vervalt de Fédération artistique in een stelsel, dat ons niet onbetwistbaar voorkomt, al wordt het ook bij het bespreken der inrichting van kunstscholen meermaals vooruitgezet. In dergelijke gestichten maakt men toch geene kunstenaars. Het kind, dat ter wereld komt is kunstenaar of is het niet, wel kunnen zijn aanleg en zijne begaafdheid ontwikkeld worden door gunstige omstandigheden, maar een kunstenaar vormen van eenen jongeling, die geenen kunstzin bezit is onmogelijk; een blinde van geboorte zal men nooit colorist noch een doove toondichter doen worden. Wel is waar, de Fédération gaat zoo ver niet, nochtans het vormen van leerlingen volgens bepaalde principen vloeit voort uit hetzelfde stelsel.
Ons dunkt dat, in geval de leerling met een krachtig karakter begaafd, is de leeraar op hem geenen grooten invloed kan uitoefenen; mist zijn gemoed die noodige veerkracht dan mag de leeraar van zijne overheid geen misbruik maken. Want, van persoon tot persoon is het verschil van individualiteit even groot als van land tot land, van school tot school; en wordt de uitheemsche invloed schadelijk voor eenen jongen kunstenaar, dan is eene overwegende heerschappij van den meester niet minder noodlottig voor zijn opkomend talent. En zulks zou hij diep betreuren als hij later, tot zelfbewustheid komt.
Hoevele schilders en beeldhouwers treft men niet aan die,