| |
| |
| |
Desiderius Petrus Van Spilbeeck.
Er is, te zijner tijd, door het toezenden van gedrukte doodbrieven, kennis gegeven aan al onze inschrijvers, die hij gewoon was als zijne vrienden te beschouwen, van het overlijden, te Antwerpen, op 30 April 1887, van den bestuurder dezes tijdschrift, den heer D. Van Spilbeeck.
Wij besluiten den laatsten jaargang van de Vlaamsche School, waaraan de overledene heeft gewerkt, met de opneming van zijn welgelijkend
Teekening van P. Van der Ouderaa, kopersnede van Frans Lauwers.
portret, geteekend door P. Van der Ouderaa. Het is zoo treffend gelijkend als men dat kon verwachten van den bekwamen kunstenaar, die voor eenige jaren een geschilderd portret van den heer Van Spilbeeck heeft gemaakt, dat onder alle opzichten een meesterlijk gewrocht verdient te worden genoemd. De gravuur is van Frans Lauwers.
Desiderius-Petrus Van Spilbeeck werd te Antwerpen geboren, den 12n December 1831, uit de echtgenooten Wilhelmus-Petrus Van Spilbeeck en Petron. Van den Bergh. Hij onderscheidde zich als kind door een vluggen en schranderen geest en betoonde van der jeugd af aan veel zin en vatbaarheid voor kunst en wetenschap. Hij bezat daarbij eene deugd die hem gedurende gansch zijn leven is bijgebleven op bijzonder in het oog vallende wijze: hij was onophoudelijk, hij was rusteloos werkzaam. Voortdurende inspanning was hem als eene behoefte; al zijne dagen bleef ledigheid hem vreemd.
Van verschillende zijden, hebben wij meermalen gehoord, hoe er spijt werd over uitgedrukt dat Desiré Van Spilbeeck niet was opgeleid geworden tot een kunstenaar. Inderdaad mag uit zijn aanleg en smaak, zoowel als uit het werk dat hij heeft geleverd, zonder vermetelheid de gevolgtrekking worden afgeleid, dat hij zeer waarschijnlijk zou hebben uitgeblonken, ja, een meester zou zijn geworden in het vak, waaraan hij zich zou hebben gewijd.
De huishoudelijke beschikkingen zijner ouders bereidden hem intusschen eene andere lotsbestemming. De bloeiende en uitgebreide pasteibakkerszaak van den vader zou een uitmuntenden en gewenschten steun vinden in de jeugdige krachten van den veelbelovenden zoon, wiens aanvankelijk beroep daardoor bepaald werd en die ook van deze zijde de op hem gebouwde verwachtingen waarlijk niet heeft beschaamd, want hij ontwikkelde zich tot een recht degelijk en in alle opzichten kundig ambachtsman.
In weerwil van de geringe vrijheid, die drukke en vermoeiende beroepsbezigheden hem overlieten, wist hij het toch zoo aan te leggen, dat hij het niet geheel zonder kunstoefening behoorde te stellen. Van in het jaar 1847 vinden wij hem ingeschreven tusschen de leerlingen der Antwerpsche academie van schoone kunsten, wier leergangen van nijverheidsteekening, beeldhouw- en bouwkunst hij tot in 1852 met de beste uitkomsten volgde, zooals de onderscheidingen bewijzen, die hij in de prijskampen behaalde, alsmede de eigen gemaakte werken, welke hij voor eenige driejarige tentoonstellingen van schoone kunsten te Antwerpen inzond.
Ook in zijn ambacht, maakte hij een schrander gebruik van de kundigheden, door hem aan de academie verworven. Hij wist namelijk van suikerdeeg zoogenoemde tafelstukken te vervaardigen, die bouwmeesters en beeldhouwers lof verdienden en zich daarbij gunstig onderscheidden door vinding en smaak. Deze stukken waren bestemd ter opluistering van feest- en eeremaaltijden. Om van honderd andere te zwijgen, zullen wij hier in 't voorbijgaan slechts vermelden, dat het monument van suikerdeeg, waarmede de tafel was versierd, bij den eeremaaltijd, dien de senaat en de kamer van volksvertegenwoordigers Z.M. koning Leopold I aanboden, den 21n Juli 1856, ter gelegenheid van de 25ste verjaring van 's vorsten inhuldiging, door den jongen Desiré Van Spilbeeck was ontworpen en vervaardigd. Het was gewijd aan de voorstelling van België's welvaren onder de regeering van Leopold I.
Van toen hij nog een aankomend jongeling was, schaarde Desiré Van Spilbeeck zich aan de zijde der verdedigers van de Vlaamsche zaak, die hem steeds boven alles heilig en duurbaar is geweest en voor wier bevordering hij voort- | |
| |
durend met zooveel overtuiging als moed, iever en eerlijkheid heeft gestreden. Het waren inzonderheid Vlaamsche belangen, waardoor hij zich aangezet gevoelde, toen hij er toe overging om ook het gebied der staatkunde te betreden, waarop hij gedurende eenige jaren dapper werkzaam is geweest, zonder ooit voor zich zelve eenig eerbetoon of voordeel te hebben nagejaagd of aangenomen.
Hij had deel aan de stichting van eenige maatschappijen, die zich, gedurenden langer of korter tijd, ieder in haar werkkring, veelzijdig verdienstelijk hebben gemaakt. Als dusdanig noemen wij de Maatschappij ter Bevordering van Kunstnijverheid, die D. Van Spilbeeck tot stichter en voorzitter had, in 1853; - den nog bestaanden Burgerkring van Antwerpen; - de Maatschappij voor Taal en Kunst, die zich tot de machtigste en belangrijkste vereeniging in Vlaamsch-België ontwikkelde, waartoe met Hendrik Conscience de meeste beoefenaars onzer letterkunde te Antwerpen behoorden en van wie eene zoo heilzame als krachtige opwekking tot Vlaamsch leven is uitgegaan; - de Wetenschappelijke Vereeniging van Antwerpen, in 1860, enz.
Familie- en vriendschapsbetrekkingen, die hij in Noord-Brabant had, leidden hem er toe, zijne verlichte en dadelijke medewerking te verleenen voor het oprichten van eene tot grooten bloei gekomen gemeente-teekenschool in de stad Rosendaal. Met de aan zijn karakter eigene trouw en innigheid hielp hij voor deze nuttige stichting zorgen en waken, als een goed voedstervader voor zijn pleegkind. Hij behoorde tot de vaste keurmeesters van de schoolwedstrijden en begaf zich ieder jaar op gezette tijden naar Rosendaal, om deel te nemen aan de beoordeeling van de werken der kampers. In 1885, ter gelegenheid van de 25ste verjaring zijner aanstelling als lid der jury van de gemeente-teekenschool, werd hem vanwege het gemeentebestuur en de ingezetenen van Rosendaal-en-Nispen een hartelijk en schoon feest bereid, waarop hem de ondubbelzinnigste blijken van achting en waardeering werden gegeven. Tot een blijvend aandenken van hoogschatting en dankbaarheid, werd hem door het gemeentebestuur van Rosendaal-en-Nispen een fraai gedreven zilveren inktkoker met toepasselijk opschrift vereerd.
Waar, op het gebied der kunst, nuttig te werken viel, mocht steeds worden gerekend op Van Spilbeeck, die zich ook voor de vervulling van de bescheidenste taak liet vinden en, zonder omhaal noch vertoon of waan, veel tot stand wist te brengen, dank zij de veelzijdige kennissen, den practischen zin en den geest van volharding, waardoor hij zich metterdaad onderscheidde en waaraan hij eene groote maat van geduld paarde. Onder andere, om ons bij een enkel voorbeeld te bepalen, gaf hij daarvan blijk als medewerker aan de inrichting van het prachtig Landjuweel der Antwerpsche St.-Lucasgilde, in 1854, welke feestviering eene belangrijke internationale beteekenis ontleende aan het feit, dat een aantal Hollandsche letterkundigen en kunstenaars van naam waren overgekomen om haar bij te wonen.
't Was ook naar aanleiding van dit Landjuweel, dat tot de stichting van het tijdschrift de Vlaamsche School werd besloten, in den boezem van de Antwerpsche St.-Lucasgilde. In 1855 werd met de uitgaaf een begin gemaakt, onder dezen titel: ‘De Vlaemsche School, tydschrift voor kunsten, letteren en wetenschappen, uitgegeven door de St.-Lucasgilde, onder het bestuer van den redaktieraad en met de medewerking der byzonderste Nederduitsche Schryvers.’ De redactieraad was samengesteld uit de heeren J. de Geyter, P. Génard, J.F.J. Heremans, F.J. Matthyssens, C. Ommeganck, J. Van Rotterdam, F.J. Weyermans en E. Zetterman. Drukker was de heer J. Peeters-Van Genechten.
Na verloop van een jaar, werd de uitgaaf van het tijdschrift door de St.-Lucasgilde overgelaten aan de leden van den redactieraad, waarin tevens eenige wijziging kwam, onder andere ten gevolge van het sterven van Eug. Zetternam, wiens doodbericht met portret is opgenomen in de 19e aflevering van den eersten jaargang der Vlaamsche School.
Het nieuwe tijdschrift werd in Vlaamsch-België met veel ingenomenheid bejegend. Er bestond nog geene dergelijke met platen versierde uitgaaf. Van die zijde, vulde de Vlaamsche School eene wezenlijke leemte aan en zij deed dit op eene wijze die betrekkelijk uitstekend verdient te worden genoemd. Zorgden verdienstelijke schrijvers voor een degelijken en afwisselenden letterkundigen inhoud, mannen als Edw. Du Jardin en H. Brown gelastteden zich met het leveren van platen, zoodat het tijdschrift zich weldra eene tweeërlei gunstige faam verwierf. In 1858 werd de vereeniging, voor wier rekening de Vlaamsche School werd uitgegeven, als dusdanig ontbonden en ging het tijdschrift in eigendom over aan den heer Desiré Van Spilbeeck, die, aanvankelijk geholpen door den heer J. Coninckx, als medeuitgever, er tevens het bestuur en de leiding van op zich nam, onder medewerking van een redactieraad, samengesteld uit de volgende heeren, als vaste en gewone opstellers: P. Génard, dr. F.J. Matthyssens, C. Ommeganck en J. Van Rotterdam.
Onder meer verdienstelijke teekeningen van Van Spilbeecks hand, zij hier met een woord gewezen op de zeer fraaie prent, welke hij in 1861 te Brussel liet drukken, bij Simonau en Toovey, nadat de teekening op steen was overgebracht door Hubert Mayer. Deze prent, die destijds veel aftrek vond, bevat in eene smaakvolle omlijsting, de welgelijkende portretten der heeren Conscience, Jottrand, Snellaert, David, Mertens, Stroobant, de Corswarem, Rens en Van der Voort, in hunne hoedanigheid als leden van de bij koninklijk besluit van 27 Juni 1856 benoemde commissie voor het opzoeken en aanduiden van de bekwaamste middelen om de ontwikkeling der Nederduitsche letterkunde te verzekeren en het gebruik der Nederduitsche taal te regelen in hare betrekkingen met de verschillige gedeelten van het openbaar bestuur. Deze prent, die Van Spilbeecks bekwaamheid als teekenaar op blijvende wijze tot eere zal verstrekken, vormt in haren aard een wezenlijk fraai portretstuk.
De heer Van Spilbeeck, die in 1866 uit zijne zaken was gescheiden, wijdde sedert dien al zijnen tijd en arbeid aan de bezorging der uitgaaf van de Vlaamsche School, welke zich ook onder zijn bestuur steeds getrouw heeft getoond aan het programma, waarmede hare stichters in 1855 waren opgetreden, alsmede aan de door hen afgelegde
| |
| |
belofte, van altijd buiten de politieke twisten te blijven, om zich geheel toe te leggen op de beoefening van kunst, nijverheid, wetenschap en geschiedenis.
Gedurende de 27 jaren dat de heer Van Spilbeeck als uitgever en bestuurder aan het hoofd van het tijdschrift heeft gestaan, heeft hij eene zware, altoos moeitevolle en zelden dankbare taak vervuld, die hem nooit stoffelijk gewin opgeleverd en hem wel eens tot niet onbelangrijke opofferingen genoodzaakt heeft. Toch heeft hij zich daarover nooit beklaagd. 't Was hem niet te veel, wat hij deed. Hij zag niet op tegen de voortdurende werkzaamheden en beslommeringen, die zoo onafscheidbaar waren verbonden aan de onderneming welke hij had aangedurfd. Hij was er zich van bewust naar een schoon en edel doel te streven, zonder andere oogmerken dan het zijne bij te dragen, in de mate zijner krachten, om dichter bij dit doel te komen en dusdoende de beschaving in zijnen werkkring te helpen bevorderen. Dat velen hem in zijn eerlijk pogen gaarne ter zijde hebben gestaan, bewijzen de talrijke medewerkers, die hij voor het tijdschrift mocht winnen en die hem, er mag gezegd worden allen, na de eerste kennismaking, een goed hart, ja, duurzame vriendschap zijn blijven toedragen. Deze gulle betrekkingen, welke ook zijnen omgang met zooveel kunstenaars in onderscheidene vakken kenmerkten, waren zijn lust en zijn trots, de vreugd en het zout van zijn leven.
Verschillende uitstekende mannen in Holland en België vereerden hem met hunne bijzondere vriendschap en hij heeft zich hunne genegenheid steeds waardig getoond. Hendrik Conscience was hem een veeljarig duurbaar vriend; na zijn vertrek uit Antwerpen, waar beiden schier dagelijks in elkanders gezelschap waren, was het voor Conscience als een feestdag, wanneer hij zich eens weder bij Van Spilbeeck bevond. Het genoegen van dit samenzijn werd door den beroemden schrijver in zijnen ouderdom nog meer dan ooit op prijs gesteld.
Voor vele jonge kunstenaars heeft de heer Van Spilbeeck zich op bijzondere wijze verdienstelijk gemaakt, door hen behulpzaam te zijn in verschillende richtingen en hun zulke diensten te bewijzen als waartoe de omstandigheden en de omgeving hem gelegenheid verschaften. Werd hiervoor van zijnentwege niet zelden vrij wat opoffering gevergd, zulks belette hem nooit de inspraak van zijn vriendelijk gemoed te volgen en flink bereidvaardig, gul, kameraadschappelijk al zijn best te doen om den belanghebbende het doel zijner wenschen te helpen bereiken.
Als schrijver in de Vlaamsche School deed Van Spilbeeck zijn best, om inzonderheid voor de voortbrengselen der beeldende kunsten belangstelling op te wekken. Er ware een dik boek te maken van de gezamenlijke verhandelingen, die hij met het voornoemde oogmerk in het tijdschrift heeft laten opnemen; grootendeels verschenen deze opstellen zonder aanduiding van des schrijvers naam. Waar Van Spilbeeck tentoongestelde of andere kunstgewrochten beoordeelde, deed hij dit steeds in gemoede, zonder eenigen zweem van partijdigheid, met onverdeelde waardeering en zonder ooit tot lichtvaardigen spot of onedele verguizing over te slaan. Wat hij voor waarheid hield, wist hij onder woorden te brengen met gepaste bescheidenheid en eerbiediging van anderer opvatting.
Zijne met platen versierde, in quarto-formaat verschenen beschrijving van de feesten, waarmede het tweehonderdjarig jubileum der Antwerpsche academie van schoone kunsten in 1864 werd gevierd, vormt inzonderheid voor de stad Antwerpen, eene belangrijke geschiedkundige bijdrage.
De dood is onzen vriend komen verrassen. Na eene ongesteldheid, die niet voor gevaarlijk werd aanzien en hem dan ook niet belette te werken, is hij als het ware plotseling overleden. Den achtermiddag van zijnen sterfdag had hij doorgebracht met het verbeteren der proeven van de 11e aflevering der Vlaamsche School. Een kortstondig hevig lijden, eene vreeselijke benauwdheid, namelijk, die een paar uren aanhield, stelde een einde aan zijn leven, hetwelk zoodanig is geweest, wij gelooven het te mogen verklaren, dat de dood hem niet onvoorbereid heeft gevonden.
Wij laten hier in haren tekst, de doodkaart volgen, waarbij kennisgeving van het overlijden werd gedaan, onder dagteekening van den 2n Mei:
‘Mevrouw D.P. Van Spilbeeck, geboren Rosalie Stoop, juffrouw Constantia Van Spilbeeck, met den kloosternaam zuster Coleta, van de orde der Dochters van Maria, mijnheer Edmond van Spilbeeck, zijne echtgenoote Catharina Weenen en hunne kinderen, mevrouw weduwe J. Kockerols geboren Maria Van Spilbeeck en hare kinderen, mijnheer Lodewijk Van Spilbeeck, met den kloosternaam Fr. Waltmannus, kanunnik-regulier en supprior der abdij van Tongerloo, mijnheer Josephus Weenen en zijne echtgenoote Angelica Van Spilbeeck, mijnheer Paulus Stoop, mijnheer Gustaaf Stoop, zijne echtgenoote Elisa Segers en hunne dochter laten met droefheid weten dat hun beminde echtgenoot, broeder, schoonbroeder, oom en oudoom mijnheer Desiderius Petrus Van Spilbeeck, overleden is te Antwerpen, Vlaanderschestraat, nr 11, op Zaterdag, 30 April 1887, ten 11 ure 's avonds, in den ouderdom van 55 jaren, 4 maanden en 18 dagen, voorzien van de troostmiddelen der H. Kerk. UEd. wordt verzocht in den lijkdienst welke zal plaats hebben op Woensdag, 4 Mei, 's morgens ten 10 ure, in de parochiale kerk van den H. Andreas. Vereeniging ten sterfhuize ten 9 1/2 ure. De begrafenis zal plaats hebben te Deurne. Zij bevelen zijne ziel in uwe gebeden.’
De lijkdienst had onder zeer grooten toeloop plaats.
Aan het graf, op het kerkhof van de gemeente Deurne, werden twee redevoeringen gehouden, door de heeren P. Génard en J. Staes.
De heer Génard bracht in deze bewoordingen hulde aan de nagedachtenis van den overledene:
‘Mijnheeren, de man wiens stoffelijk overschot in dit graf gaat rusten, was eens mijn speel- en schoolmakker. Later, wanneer wij de jongelings- en mannenjaren hadden bereikt, brachten onze studiën en onze neigingen ons menigmaal te zamen. Veel hebben wij broederlijk op het terrein van kunst en letterkunde gearbeid; daarom ook heeft de tijding van den plotselingen dood van Desiderius Van Spilbeeck mij diep en pijnlijk getroffen.
De loopbaan des afgestorvenen laat zich in deze woorden samenvatten: hij was een oprecht, een volbloed Antwerpenaar; derhalve een vereerder der kunst, een ijveraar voor de nationale letterkunde. Al wat schoon en grootsch was, werd door hem met een vol gemoed gehuldigd; ook was zijn naam gehecht aan al de eerbetuigingen, sedert 30 jaren aan Antwerpsche kunstenaren en letterkundigen bewezen. Herinneren
| |
| |
wij ons slechts de overledenen: Conscience, Zetternam, Vleeschouwer, Matthyssens, Mertens, Torfs, baron Leys, Stoop, Durlet, Schaefels, De Braekeleer, Van Lerius. Aan deze namen, zouden nog zeer veel andere kunnen worden toegevoegd.
De diensten, door Van Spilbeeck bewezen, zijn talrijk. Door de uitgave zijner Kermisfeesten van 1864 heeft hij een werk tot stand gebracht, dat sedert het Pompa introitus Ferdinandi, van Gevartius, te Antwerpen niet meer was ondernomen. Voorts heeft de uitgave van het tijdschrift De Vlaamsche School hem eene eervolle plaats tusschen de Vlaamsche publicisten ingeruimd.
Overtuigd flamingant, nam hij een aanzienlijk deel aan al wat tot de verheffing onzes landaards kon bijdragen. Als lid zag men hem werkzaam in de maatschappij Voor Taal en Kunst, in de St.-Lucasgilde, in den Burgerkring, om niet te gewagen van de Maatschappij ter Bevordering van Kunstnijverheid, waarvan hij de ijverige stichter en voorzitter was.
De grootste onzer vaderlandsche schrijvers, Conscience, vereerde hem met zijne vriendschap.
Van Spilbeeck had een edel hart; volgaarne vermelden wij op dit plechtig oogenblik de pogingen, die hij meer dan eens aanwendde tot het doen gelukken van inschrijvingen, ten voordeele van beklagenswaardige weezen, door talentvolle, doch weinig welhebbende mannen, nagelaten.
's Mans kunde en werkzaamheid werden eervol gewaardeerd, zooals, onder andere, blijkt uit zijne benoeming tot werkend lid van de Koninklijke Maatschappij tot Aanmoediging der Schoone Kunsten, lid van verdienste van de koninklijke academie van Antwerpen, eerelid van de Maatschappij der Antwerpsche Bouwmeesters enz.
Aan dit werkzaam leven is onverwacht een einde gesteld; troosten wij ons, met de gedachte, dat de overledene reeds hierboven het loon zijner deugden geniet.
Vaarwel, waarde vriend, tot in een blijder leven!’
De heer Staes sprak als volgt:
‘Mijnheeren, in eigen naam, en ook in naam van eenige vrienden, neem ik, vol ontroering, afscheid van den diepbetreurden man, dien wij tot aan zijne laatste rustplaats hebben uitgeleide gedaan.
Van hem mag terecht worden gezegd, dat hij geene benijders, geene vijanden had, want door zijn rondborstig karakter en vriendschappelijken omgang, had hij ieders achting verworven.
De heer Van Spilbeeck heeft slechts den ouderdom van 55 jaren mogen bereiken. De eerste helft daarvan werd door hem besteed, om zich een onafhankelijk standpunt in de samenleving te verschaffen; doch gansch de tweede helft was aan de schoone kunsten toegewijd. En alhoewel hij niet meer voor den broode slaven moest, wilde hij zijne dagen niet in ledigheid doorbrengen, maar bleef immer werkzaam.
Gedurende ruim vijf en twintig jaren was hij bestuurder en tevens uitgever van het tijdschrift De Vlaamsche School, en als dusdanig was zijn werkkring zeer uitgebreid, want met onverdroten ijver verdedigde hij immer het goede en schoone. Waar hij zich voor dezer belangen nuttig maken kon, mocht men op hem rekenen.
Nooit toonde hij eenig misnoegen of ontevredenheid om de zware taak, die hij vrijwillig op zijne schouders had geladen. Miskenning zijner beste pogingen, kon hem evenmin ontmoedigen. Als een beproefd soldaat, bleef hij trouw op zijnen post; hij dacht altoos aan het spreekwoord: Doe wel en zie niet om.
Ook dit recht moet men hem laten wedervaren, dat hij in zijne oordeelvellingen over kunstvoorwerpen, zonder aanzien van personen, steeds de grootste onpartijdigheid aan den dag legde, iets wat, jammer genoeg! niet van elken kunstrechter kan worden gezegd.
Ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der stichting van de koninklijke academie van schoone kunsten, te Antwerpen, gaf hij, in 1864, een met platen versierd boekdeel in het licht, getiteld: Kermisfeesten, en schier tegelijkertijd, bezorgde hij de uitgave van het Feest-Album van Antwerpen, door zijnen vriend Lodewijk Torfs vervaardigd. Hij leverde insgelijks verscheidene levensbeschrijvingen van schilders, bouw- en letterkundigen zijner geboortestad. De koninklijke academie en de Maatschappij tot Aanmoediging der Schoone Kunsten hebben hem deswege eervolle onderscheidingen waardig gekeurd, die hij zeker wel had verdiend.
Maar, maakte hij zich onder die opzichten verdienstelijk, de vele jaargangen der Vlaamsche School, het eenige Nederduitsch kunstorgaan, blijven toch de schoonste parels zijner kroon. Dit tijdschrift bevat inderdaad eene onuitputtelijke bron van velerlei belangwekkende opstellen over kunst en kunstgeschiedenis, en zal zeker ook door onze naneven nog op prijs worden gesteld.
De heer Van Spilbeeck offerde er al zijnen tijd aan op, en tot op zijn laatsten levensdag hield hij er zich mede onledig. Te midden van al zijne werkzaamheden, werd hij ons eensklaps ontnomen en brak het rustuur voor hem aan. Maar hij is heengegaan met het zoete bewustzijn, dat hij zijnen plicht gekweten en zijne taak, tot het einde toe, trouw heeft vervuld.
Ja, volmondig mogen wij hier de verklaring afleggen: Hij heeft den rechten weg betreden en altoos voor het goede en schoone geleefd en gestreefd. Voorwaar, het is een groote troost, in onzen vriendenrouw, evenals het eene hartsterking zijn moet voor zijne treurende verwanten, dat hem die hoogste menschelijke lof kan worden nagegeven in het graf.
Dat de betreurde heer Van Spilbeeck talrijke vrienden telde, getuige de menigte, die zijne lijkbaar volgde. Hij was dan ook een wezenlijk edelaardig man, waar hij kon steeds tot dienstbetoon bereid. Hij had het eenvoudige lief en aasde nooit op vertoonmakerij. Hij was een vrijmoedig burger, een rechtzinnig Christen, maar jegens andersdenkenden betuigde hij steeds eene prijzenswaardige verdraagzaamheid.
Met lijf en ziel was hij der Vlaamsche zaak verkleefd en betreurde zeer de noodlottige tweespalt, die nog altijd in de gelederen der Nederduitsche strijders voortwoedt. Voor hem zou het de schoonste dag zijns levens zijn geweest, die partijtwisten onder strijdgenooten, voor eensgezindheid te zien plaats maken.
Kunstbroeders! taalgenooten! mannen van denzelfden stam! gij, allen, die hier rond dezen grafkuil zijt geschaard, ik bezweer er u om, laat het verwezenlijken van die lang gewenschte eendracht, eindelijk ons aller streven worden. Door aldus te handelen, zullen wij de beste hulde brengen aan de nagedachtenis eener gansche reeks moedige Vlaamsche kampers, en ook aan die van den geliefden vriend, wien wij hier een laatst vaarwel toeroepen.’
|
|