De Vlaamsche School. Jaargang 33
(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
De kerkvoogden van Mechelen en hunne wapenschilden.
| |
[pagina 142]
| |
Victrix fortunae sapientia.
VI. Joannes van Wachtendonck, geboren te Mechelen, in Februari 1592, kanunnik van Sint-Rumoldus, deken van het kapittel, lid van den Grooten Raad, en vicaris-generaal van den aartsbisschop Boonen, besteeg in 1654 den bisschoppelijken stoel van Namen. In 1667 stelde het hof hem voor tot den zetel van Mechelen, de H. Stoel stemde in de verplaatsing toe, en in April 1668 trad de nieuwbenoemde door eenen volmachthouder in bezit zijner waardigheid. Hij zelf was op weg naar de aartsbisschoppelijke stad, toen de aamborstigheid, waaraan hij sinds jaren lijdend was, hem te Brussel, den 25en Juli, uit het leven wegrukte. Mechelen, dat hem een plechtig onthaal bereidde, ontving slechts zijne stoffelijke overblijfsels. Joost Van der Linden, overste der Oratorianen, maakte de lofrede van den aflijvigeGa naar voetnoot(1). Van Wachtendoncks familiewapen is van goud met leliebloem van keel. De Grieksche spreuk: ΔΟΞΑ ΚΑΤ' ΑΡΕΤΗΝ, beteekent: Glorie volgens deugd.
ΔΟΞΑ ΚΑΤ' ΑΡΕΤΗΝ.
VII. Graaf Alfons de Berghes, den 9en September 1624, te Brussel geboren, was de zevende aartsbisschop van Mechelen. Verscheidene kerkvoogden schonk het adellijk huis de Berghes aan de kerk in België. Hendrik werd bisschop, en Maximiliaan de eerste aartsbisschop van Kamerijk; Robrecht en Joris-Lodewijk, prins-bisschoppen van Luik; Willem achtereenvolgens bisschop van Antwerpen en aartsbisschop van Kamerijk. Alfons, in 1663 aartskapelaan der kapel van Burgonje bij het hof te Brussel en hoofdaalmoezenier, werd in 1667 tot bisschop van Doornik benoemd, maar deze benoeming bleef zonder uitwerksel, ten gevolge der inneming van Doornik door den koning van Frankrijk. Drie jaar later tot den stoel van Mechelen geroepen, deed hij zijne plechtige intrede in de bischoppelijke stad, den 7en Maart 1671. Oprecht godvruchtig, liefdadig en zachtmoedig was de Berghes, maar dewijl het hem aan krachtdadigheid of aan doorzicht mangelde, misbruikten sommigen het hun geschonken vertrouwen om de Jansenistische leer in de hand te werken. De Berghes overleed te Brussel, den 7en Juni 1689, in het 64e jaar zijns levens, het 19e zijner bisschoppelijke waardigheid, en werd in den grafkelder der metropolitane kerk bijgezet. Joannes de Cuyper, deken van het kapittel, hield de lijkredeGa naar voetnoot(1). Te zijner eere ziet men een prachtig gedenkteeken, met een liggend beeld van den aflijvige, door De Vos gebeiteld, aan den zuiderkant van het hoogaltaar der hoofdkerk van Mechelen. Het wapenschild is doorsneden en half gedeeld: In het 1e, van sabel eenen leeuw van goud, gewapend en getongd van keel (Brabant); in het 2e, op goud drie palen van keel (Berthout); het 3e van sinopel met drie malies van zilver (de Berghes). De spreuk is: Descende ut ascendas: Daal af om op te klimmen.
Descende ut ascendas.
VIII. Humbert Willem de Precipiano, Mechelens achtste kerkvoogd, te Besançon in 1627 geboren, na verscheidene posten van belang bekleed te hebben, sinds 1683 bisschop van Brugge, verwisselde in 1690 dien zetel tegen dien van Mechelen. De plechtige intrede van den nieuwbenoemde had plaats den 11en Augustus. Onvermoeid en met stalen | |
[pagina 143]
| |
moed streed hij hier ruim twintig jaar voor de rechten der kerk, voor de herstelling der geestelijke regeltucht, voor de handhaving der ware leering, en hield niet op gepaste middelen aan te wenden om alle valsch onkruid uit het bisdom te roeien. Eene longontsteking bracht, den 9en Juli 1711, een einde aan het leven van den ijverigen en godvruchtigen kerkvoogd. Hij werd begraven in de metropolitane kerk, waar thans nog, tegenover den bisschoppelijken zetel, men het prachtig gedenkteeken ziet, tijdens zijn leven tot versiering des tempels opgericht, en uit wit marmer door den Antwerpschen beeldhouwer Michiel van der Voort, den oude, gebeiteld. De bisschop is daar geknield en biddend voorgesteld, te midden van twee figuren, welke de Liefde en het Geloof verbeelden. De gegraduëerde kanunnik Van der Cruys, aartspriester van het district Mechelen, sprak de lijkrede uit, die, zoo 't schijnt, niet in druk werd uitgegeven. Wapenschild: op keel, een zwaard van zilver met gouden gevest en balkswijze geplaatst met de punt te rechterzijde. De spreuk, op het wapen zinspelend, zegt: Non in gladio sed in nomine Domini, Niet door het zwaard, maar in den naam des Heeren.
Non in gladio sed in nomine Domini.
IX. Thomas Philip van den Elzas, graaf van Boussu, den 13en November 1679 te Brussel geboren, in 1696 kanunnik en proost van Sint-Baafs, te Gent, voleindde zijne geestelijke studiën te Rome, waar hem de priesterlijke zalving werd gegeven. Ongeveer vijf jaren was de stoel van Mechelen onbezet gebleven, toen hij, tot de waardigheid van aartsbisschop benoemd, den 19en Januari 1716, te Weenen, de bisschoppelijke wijding ontving van den pauselijken nuntius Joris Spinola. Den 15en Maart daaropvolgend juichte Mechelen verheugd en geestdriftig bij de intrede van zijnen nieuwen herder. Den 29en November 1719 werd Thomas-Philip tot de hooge waardigheid van kardinaal verheven, met den titel eerst van Sint-Cesarius, later van Sinte-Balbina, en eindelijk van Sint-Laurentius-in-Lucina. In deze hoedanigheid nam hij in 1721 deel aan de keus van paus Innocentius XIII. Sinds den 22en Augustus 1731 was hem ook, als apostolische administrator, het geestelijk beheer opgedragen van het gedeelte van 't bisdom van 's-Hertogenbosch, dat bij de Oostenrijksche Nederlanden behoorde. Thomas-Philip was oprecht een toonbeeld van den waren herder, een tweede Carolus-Borromeus door zijne priesterlijke en bisschoppelijke deugden, door zijne krachtdadige en voorzichtige handelwijze, door zijne engelachtige godvruchtigheid en door zijn boetvaardig leven. Zijne strenge standvastigheid, door zachtmoedigheid getemperd, voltooide het werk zijns voorzaats, en doofde de laatste sprankels van het Jansenisme in onze gewesten. Te Mechelen hernieuwde en vergrootte hij het bisschoppelijk paleis en bouwde op eigene kosten de kapel van het seminarie. Voor de vierde maal tijdens zijn leven reisde hij, in 1738, naar Rome, vertoefde daar vier jaren, en was derhalve in 1740 tegenwoordig bij de verkiezing van paus Benedictus XIV. Straks tachtig jaar oud, overleed hij, na een 43-jarig bestuur, den 5en Januari 1759; gelijk hij leefde, zoo stierf hij in de gevoelens der voorbeeldige godvruchtigheid, welke men van jongs af in hem bewonderde, met het gebed op de lippen: ‘Goede Jesus, wees mij Jesus,’ waren de laatste woorden, die van zijne stervende tong vloeiden. Volgens de laatste wilsbeschikking van den overledene, zag men bij de lijkplechtigheid wapenschilden, noch teekens van adel, en zijn nederig testament drukte ook het verlangen uit, dat men geen eeregraf, maar ten meeste eenen steen van twee voet vierkant met het eenvoudig opschrift: Thomas S.R.E. Cardinalis, Archiepiscopus, Miseremini mei, te zijner gedachtenis zou plaatsen. Eene lijkrede werd niettemin uitgesproken door den aartsdiaken Jan-Fr. FoppensGa naar voetnoot(1). Het familiewapen der graven van Boussu voert op keel eene dwarsstreep van goud, zonder spreuk. Te recht werd echter den bisschop de leuze: Estote misericordes, Weest barmhartig, tot herinnering zijner onuitputbare liefdadigheid in latere tijden toegekend.
Estote misericordes.
(Wordt voortgezet.) |
|