moeten getroosten, vervalschten Portowijn te drinken, al ontvangen wij hem dan ook rechtstreeks van ginder.
Wij hebben ondervonden, dat, wanneer het te Porto regent, men niets beters doen kan dan gerust in zijn hotel te blijven, tot de bui over is. Een regenscherm helpt u niets, vooral niet in de enge straten, want men kent er geene regenbakken: aan elk huis steken boven aan de kroonlijst twee buizen als spuiers vooruit, waardoor al het water, dat op het dak valt, naar beneden komt gestort. Men verbeelde zich eene stortvlaag, in dergelijke omstandigheden!
Ten gevolge van dit slechte weder, was het er killig en guur, maar evenals te Lissabon, zijn schouwen er eene ongekende zaak. Wij kunnen verzekeren, dat het in onze hotelkamer op verre na niet warm was.
Wanneer ge in uw hotel naar de rekening vraagt, verschiet ge van de groote som, die gij, voor eenige dagen verblijf, te betalen hebt. Hoeveel duizenden onze rekeningen te Lissabon en te Porto bedroegen, zouden wij niet meer met juistheid kunnen zeggen; in alle geval, was het eene verschrikkelijk hooge som. Bij nader onderzoek bleek het echter, dat wij niet te zeer geschoren waren, want alles was in reis berekend, en een reis is de allerkleinste munt van het land en heeft slechts de waarde van ongeveer een halven centiem. Een Belgisch of Fransch vijffrankstuk doet 840 reis; een douro of Spaansch vijffrankstuk 880, en een pond sterling 4500 reis.
Het weinige zienswaardige dat Porto ons had opgeleverd, benam ons den lust, nog in andere steden van Portugal stil te blijven en deed ons besluiten liever naar Spanje weer te keeren, waar de moskee van Cordova en het Alhambra van Grenada ons tot zich lokten. Wij besloten dus tot de afreis, en dewijl de tocht van Porto naar Cordova niet minder dan een en dertig uren bedraagt, waren wij er natuurlijk op bedacht, levensmiddelen mede te nemen. Maar, hoe wij ook zochten, wij vonden geene broodwinkels, en slechts na eindelooze navraag mocht het ons gelukken, een enkelen confitteria of pasteibakker te ontdekken, een Franschman, die er reeds zeventien jaren woonde en die ook droog vleesch verkocht en bij wien wij een ruimen voorraad van een en ander opdeden. Hij zegde ons, dat er inderdaad geene broodwinkels in de stad waren, maar dat er alle dagen, daar ergens in de hoogte, eene broodmarkt wordt gehouden.
Wij zouden met den trein van half drie vertrekken, en aangezien ons reisgoed reeds voorop naar Cordova was verzonden en wij nog een uurtje tijds overhadden, lieten wij ons door een helderen zonneschijn ertoe verlokken, te voet naar de spoorweghalle te wandelen. Op die wijze, konden wij, in de straten, waar wij doorgingen, nog eens rondkijken. Wij begaven ons welgemoed op weg, nadat wij, in het hotel, ons eerst goed de richting hadden laten aanwijzen, die wij volgen moesten. Doch wij keken zoozeer rond, dat wij eene verkeerde straat instapten en verloren liepen. Wij vroegen gedurig naar den weg, maar men scheen ons niet te begrijpen, en het bleek ons nu meer dan ooit, dat Spaansch en Portugeesch twee verschillende talen zijn. Kortom, men wees ons verkeerd en wij raakten verder en verder van het rechte spoor. Gelukkig was het bij klaren dag, en het ergste dat ons kon overkomen, was een dag langer verblijf te Porto.
Inmiddels hadden wij goed doorgestapt, want ons uurtje tijds was reeds tot een half uurtje ingekrompen, en wij zouden wellicht zijn blijven doorstappen, maar nu stonden wij eensklaps voor den Douro, welke daar ter plaatse slechts 200 meters breed is. Eindelijk ontmoetteden wij iemand, die ons verstond. Hij wenkte eenen schipper, aan wien hij eenige inlichtingen gaf en zegde ons, in het bootje te stappen, en dat die man ons naar de statie brengen zou. In de meening dat de spoorweghalle aan de overzij der rivier lag, lieten wij ons gezeggen, stapten in, en wij hadden welhaast den overkant bereikt; ongelukkiglijk zagen wij daar niets, dat aan eene spoorwegstatie geleek. De schipper, die onzen angst begreep, deed ons verstaan dat wij hem volgen zouden. Hij bracht ons nog een groot kwart uurs verder, door allerlei morsige en afgelegene straatjes van de voorstad Villanuova de Gaia, vol wijnmagazijnen en wijnfabrieken, tot wij eindelijk aan eene kleine hulpstatie kwamen, en nog juist den tijd hadden, om den man te beloonen en in den trein te springen, die op ons scheen te hebben gewacht. Dat wij ons zelven, na al die doorgestane tribulatie, eene goede reis wenschten, zal men gemakkelijk begrijpen.
J. Staes.