De Vlaamsche School. Jaargang 31
(1885)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIn den vreemde.
| |
[pagina 123]
| |
De bibliotheek van het Escuriaal is vooral rijk aan handschriften, Arabische, Perzische, Grieksche, Hebreeuwsche, Latijnsche, enz. Men toonde er ons eenige, met prachtig geillumineerde figuren en beeldletters. De oudste dezer handschriften dagteekenen van de ixe eeuw; alle zijn uitmuntend bewaard. Het klooster, waar vroeger tot omtrent 200 paters van de orde der Hieronymieten verbleven, is sinds lang gansch verlaten. Wij liepen in eenige cellen; de wanden waren heel eenvoudig wit gekalkt. In de wandelgangen zijn de muren vol frescos. Van sommige waren gansche gedeelten afgeblot; andere waren beschadigd, doordien zekere domkoppige reizigers niets beters te doen hadden gevonden, dan hunne namen dwars door de schildering heen te schrijven. Wilden zij op die wijze hunne herinnering tot het nageslacht doen overgaan, dan zijn ze glad verkeerd; ze hebben enkel het bewijs van hunne dwaze verwaandheid geleverd. In de kerk had men ons, in het gestoelte, de plaats aangewezen, waar Philips II, zoo lang hij loopen kon, tusschen de kloosterlingen kwam neerzitten. Daar dicht bij had hij zijne eigene cel, eene armoedige, met kalk gewit en slecht gemeubelde kamer, nog volkomen in denzelfden staat zooals hij ze gebruikte, en van waar hij, met het openschuiven van een raamke, in de kerk op het hoog altaar zag en de mis bijwoonde. Wij zagen er den lederen zetel waarin hij zat, de tafel, waarop hij zijne bevelen teekende, den stoel waarop hij zijn door het podagra verlamd been rusten liet. Hier bracht hij zijne laatste levensjaren in ontbering en versterving door; hier deed hij boete voor zijne wandaden; hier stierf hij. Men zegt, dat hij in zijnen doodstrijd, den blik vol afgrijzen angstig afwendde, als wilde hij het zicht ontwijken van de schimmen zijner talrijke slachtoffers, die dreigend rondom de sponde waarden, waarop hij lag te zieltogen. Het is zeer wel mogelijk, dat de wroegingen van zijn ontwaakt geweten hem allerhande spookbeelden voor het oog tooverden en hem beletteden in vrede te sterven. Door eenen bediende, met fakkellicht, vergezeld, daalden wij af in het pantheon of de grafkelders van het Escuriaal. De voornaamste kroft is achtkantig en ligt vlak onder het hoog altaar van de kerk. Tegenover de trap staat een klein zwart marmeren altaar en de wanden zijn met verschillend kostbaar marmer bekleed. Langs weerszijden het altaar zijn de half grijs marmeren doodkisten in nissen boven elkander geschaard, links die der koningen en rechts die der koninginnen van Spanje. Bovenaan staat de kist, welke het stoffelijk overschot van keizer Karel bevat; daarop volgt degene, waarin Philips II ter ruste is gelegd, wel te verstaan als hij rusten kan na al het kwaad dat hij heeft bedreven, na al het onnoozel bloed dat hij heeft doen vergieten, na al de euveldaden waarvan wij, Nederlanders, nog de herinnering hebben bewaard. Vervolgens bracht men ons in een anderen, doch veel eenvoudigeren grafkelder, waarin de lijken rusten der Spaansche koninginnen, welke aan hare echtgenooten geene afstammelingen hebben geschonken. Die plaats draagt den niet heel dichterlijken naam van el Pudridero, welken wij best door mestpoel vertalen. Waarlijk, die Spaansche benaming is niet al te beleefd! Eenige jaren geleden, bij gelegenheid van een vorstelijk bezoek, werd de doodkist van keizer Karel geopend. Men was benieuwd om te weten, hoe er het stoffelijk overblijfsel uitzag van den man, die, drie eeuwen geleden, schier de halve wereld onder zijn gebied had en wiens macht de overige halve wereld sidderen deed. Het eens gebalsemde lijk lag daar nog gaaf, maar gansch verdroogd, de tijd had er maar weinig schade aan toegebracht: alleen het tipje van den neus was verdwenen. Ons bezoek in het Escuriaal had een halven dag geduurd. Om de verschillende gedeelten ervan te bezichtigen, heeft men ook telkens andere gidsen noodig, welke niet altoos op hunnen post worden gevonden, ofschoon ze, na u te hebben rondgeleid, elk eene goede fooi verwachten. Niemand hunner wist ons te zeggen, hoe lang het geleden was sedert er nog een vorst of vorstin van Spanje had verbleven. Stellig is het Escuriaal alles behalve eene aanlokkende koninklijke verblijfplaats. De landstreek is er uitermate onvruchtbaar, en zoo eenzaam en treurig als men het zich zou kunnen inbeelden, Men ziet er bijna geen plantengroei, maar integendeel veel rotsgrond, steenbergen en groote afgebrokkelde steenklompen. En het was juist die plek, welke Philips II uitkoos, om er zijn paleis te bouwen; en het was daar dat hij zijne beste levensjaren doorbracht. Dit alleen duidt zijn somber menschenhatend karakter aan. In den namiddag zegden wij het Escuriaal vaarwel, stapten in den spoortrein en reden naar Madrid, dat er nagenoeg twee uren rijdens van verwijderd is. Antwerpen. J. Staes. |
|