De kleine postiljon.
De onlangs overleden gravin Anna van Merane, weduwe van aartshertog Johan van Oostenrijk, was eene postmeestersdochter en haar huwelijk kwam tot stand, doordien zij eens als postiljon dienst deed. Het voorval wordt op de volgende wijze door de Duitsche bladen verteld.
Vele jaren geleden kwam aartshertog Johan, broeder van keizer Frans van Oostenrijk, op het kantoor van den keizerlijken postwagendienst te Aussee, een Oostenrijksch marktvlek, in Stiermarken, en verlangde dadelijk paarden en een rijtuig voor een tocht naar het eenige uren vandaar verwijderde stadje Bruck.
Groote ontsteltenis was er het gevolg van, want men had wel paard en rijtuig in voorraad, maar de postiljon was smoordronken en niet wakker te krijgen.
De postmeester Jacob Plochl liep handenwringende op en neder en toen zijn bevallig dochtertje hem beproefde te troosten, voegde hij haar zuchtend het verwijt toe: ‘Meisje, meisje, waarom zijt ge geen jongen geworden! Dan hadt ge zijne hoogheid nu naar Bruck kunnen brengen!’
‘Daar is maar een jas en een paar laarzen toe noodig, vader,’ zeide het meisje, ‘wacht maar, dat zal ik u bewijzen,’ en daarop snelde zij heen.
De vader bleef voortjammeren, toen eensklaps een flinke kleine postiljon voor hem stond. De man dacht dat de hemel een mirakel had gedaan, maar al spoedig bleek hem, dat hij met zijn dochtertje te doen had.
‘Stil, vader,’ riep de schalk, ‘ik zal den vorst naar Bruck rijden, niemand zal te weten komen wie ik ben.’
De koets werd te voorschijn gehaald, de paarden werden ingespannen en de postiljon beklom den bok.
‘Sakkerloot,’ zeide de aartshertog, ‘dat is een kleine postiljon.’
‘Klein maar wakker,’ antwoordde de postmeester.
‘Zoude hij zijn werk goed doen?’
‘Uwe hoogheid zal uitmuntend rijden.’
De kleine postiljon blies op den hoorn en het rijtuig snelde weg. De aartshertog kon zich maar niet herinneren ooit met het kereltje gereden te hebben, dat hem toch zoo bekend voorkwam; hij begon een gesprek en verbaasde er zich over dat hij zulke verstandige en juiste antwoorden kreeg. Toen de kleine de zweep greep, verwonderde hij zich over het nette blanke handje en kwam op de gedachte dat hij onmogelijk met een gewonen postiljon te doen kon hebben.
Zou de kleine koetsier soms het vroolijke dochtertje van den postmeester zijn, daar zoo druk over gesproken werd? Het bleek al spoedig dat het vermoeden juist was, en weldra zat de postiljon bij den reiziger in het rijtuig, terwijl de paarden, die den weg kenden, lustig, onbestuurd doordraafden.
‘Was uwe hoogheid met den kleinen postiljon tevreden?’ vroeg de postmeester later.
‘Ik heb nog nooit zoo goed gereden,’ antwoordde de vorst.
Anna Plochl had op het reisje naar Bruck het hart van den vorst veroverd, met wien zij eenigen tijd later in het huwelijk trad.
Volgens een ander verhaal, heeft de hertog bij gelegenheid van een landelijk feest het eerst met het schoone meisje kennis gemaakt en was hij toen dadelijk verliefd op haar geworden. Zooveel is zeker, dat de herinnering aan dat feest door een gedenksteen wordt bewaard, die het opschrift: ‘19 Juli 1819’ draagt. Zelfs het kleinste kind te Aussee weet, wat die dagteekening beteekent.