De Vlaamsche School. Jaargang 30
(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Het hoefijzer.Hoe ook de striemende zweep het arme dier geeselde en de snijdende sporen tot bloedens toe zijne zijden doorgroefden, het paard van Brommer wilde niet meer vooruit, maar stond als aan den grond genageld bij de sinds weinige jaren opgerichte kapel van Jesus-Eik. Dit gebeurde omtrent het jaar 1650. Drie, vier kameraden van den Lutherschen
teekening en houtsnede van ed. vermorcken.
soldaat hadden schoon hunne pogingen te voegen bij die van hunnen makker, - al hun stooten, sleuren, aanjagen en zweepen bleef zonder uitwerksel. Voorbijtrekkende reizigers stonden niet weinig verwonderd, toen zij die soldaten daar zagen onder vloeken en tieren al hunne krachten inspannen en te vergeefs, om een koppig ros, zoo 't scheen, te doen voortstappen. Doch het was wel juist geene hoofdigheid van het edele dier: Een koopman, op reis van Brussel naar Namen, was bij de kapel stil gebleven om eene bede te storten voor het daar vereerde beeld van Maria, Moeder der goddelijke gratie. Vurig bad bij, en vooraleer zijne reis te vervorderen legde hij eenen schelling ten offer voor de voeten van het beeld. De ellendige Brommer, die van verre alles had afgespied en bij het hooren van de rammelende beurs zich reeds eenen goeden buit beloofde, was bliksemsnel ter plaatse, roofde den offerpenning en dacht nu den reiziger na te zetten en hem de beurs, zoo niet het leven, te ontnemen. Daar stond nu echter zijn paard, ondanks zweep en sporen, onbeweegbaar en pal, als door eene onzichtbare hand tegengehouden. - Is het zoo met de zaak gelegen, - merkte een der omstanders bij het hooren van die belijdenis, door spijt en woede aan Brommers mond ontrukt, - is het zoo met de zaak gelegen, geen betere raad dan eerst teruggave van den geroofden schelling aan de H. Maagd te doen; het gebeurde meermaals dat de ontheiligers harer beelden op zichtbare wijze werden gestraft; vroeg of laat treft de wrekende hand van God de onteerders zijner gebenedijde moeder. Brommer luisterde naar den raad, legde het geroofde geld weder, doch het paard stond even nagelvast. - Indien gij nog een hoefijzer van uw paard ten offer legdet... - voegde er een ander bij, aan ik weet met welke ingeving gehoorzamend. Hoe zeer ook tegen dank, de soldaat rukte het ijzer van eenen der voorste pooten en legde het bij het geld voor het beeld, en ziet! het paard stapte voort, bevrijd van de onzichtbare hinderpalen die het tegenhielden; maar nu viel er voor Brommer niet meer aan te denken, met het hinkende dier den reiziger in te halen en hem zijne schatten of het leven te ontrooven. Gebeurt het u ooit, geëerde lezer, Jesus-Eik te bezoeken, gij zult er bij het O.-L.-Vrouwebeeld hoefijzers opgehangen vinden. Bovenstaande vooral geeft u de verklaring van het eerste dat er werd opgedragen. Tusschen menige andere offergiften ziet men eenige tafereelen met afbeeldingen der eerste voorloopige kapel, die, in 1650 afgebroken, plaats maakte voor het tegenwoordig kerkgebouwGa naar voetnoot(1). In plaatsnede vindt men die afbeelding bij Sanderus (Chorographia sacra Brab., iii, blz. 254), en de kundige houtsnijder E. Vermorcken maakte van dezelve de keurige wedergade, welke wij hier mededeelen. |
|