De Vlaamsche School. Jaargang 29(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Kerstavond. Rijk belaân met fruit en bloemen, Speelgoed, koek en lekkernij Prijkt de mast; op zijne takjes Fonkelen duizend lichtjes blij. Van een kindje, in eene kribbe, Ligt de beeltnis, hemelsch schoon, Door een krans van licht omgeven; 't Hoofdje draagt de doornenkroon. 't Uur is daar, het sein gegeven Van het blijde feestonthaal; Tal van lieve kleinen stormen Woelend, joelend in de zaal. Voor den boom, voor 't godlijk kindje Blijven ze opgetogen staan.... Hoort! daar heffen kinderstemmen Op de straat een kerstlied aan: ‘'k Ben de vriend der arme menschen, Die, tevreden met hun lot, Naar geen aardsche schatten vragen, Maar zich spieglen aan hun God. 'k Ben de vriend der schaamle kleinen, 'k Maakte mij aan hen gelijk, De armste werd ik onder de armen, Ik, de Heer van 's hemels rijk. 'k Ben de vriend van hen die lijden; 'k Ben de vriend ook van wie geeft; Wilt ge, mijne liefde winnen, Geeft, gij die in weelde leeft. [pagina 198] [p. 198] Wordt bij 't maal het deel der armen, Jesus' deel, trouw weggelegd, Zoo, zoo wordt u 't loon hierboven Bij mijn Vader toegezegd.’ Poozend zwijgen hier de stemmen. - En de moeder van 't gezin: ‘Laat, - zegt zij, - die arme kinderen, Laat ze hier de feestzaal in.’ En zij zelf, zij brengt het meisje En het knaapje bij den boom. Beide slaan verbaasde blikken Of ze ontwaakten uit een droom. ‘Ziet, mijn kindren, deze kleinen Zoo sprak weder moeders mond - Zullen meê van 't speelgoed deelen Dat u 't kindje Jesus zond.’ - ‘En van 't lekker - kreten ze allen - Krijgen ze immers ook hun deel; 't Zal die arme kindren smaken, Ons gaf Jesus toch zoo veel?’ Met haar oogen vol van tranen, Zoent de moeder 't lieve kroost. Hare telgen minnen de armen, Ja, dat geeft haar vreugd en troost. Aan de rijk voorziene tafel Zitten de arme kleinen bij, Want de goede brave kindren Wenschten beiden aan hun zij. 't Avondmaal is afgeloopen En gedankt de goede God; Nu wordt lekkernij en speelgoed Tusschen allen uitgelot. Ho! hoe poppelt ieders harte! Wat een vreugde van die wint! Aardig toch hoe bij het winnen Ieder zijne gading vindt. 't Arme meisje won een poppe En het knaapjen een paljas En eenieder had zijn aandeel Van het lekker, dat er was. Eene traan in 't oog der kleinen Zegt den dank die 't hart bezielt. Weer verheffen zij de stemme Voor de kribbe neergeknield: ‘Zalig die in mijnen name De armen helpt in hunnen nood! Zegen en geluk op aarde, Eeuwig heil na zijnen dood! Dit is 't loon, dat eens mijn Vader Plechtig hem versproken heeft, Die de hongerigen voedsel, Die de naakten kleeding geeft. Glorie zij den Allerhoogste! Vrede op aarde brengt Hij hem, Die bezield met goeden wille Luistert naar des Heeren stem. Glorie! glorie, zingt Hosanna! Buigt de knie voor 't godlijk wicht; 't Heil der wereld is geboren! Buigt u neer voor 't eeuwig licht.’ Alex. Stoops. Antwerpen. Vorige Volgende