Het nieuw museum van Antwerpen.
Den 24n Februari heeft de gemeenteraad van Antwerpen het versmolten ontwerp van de heeren J.J. Winders en F. Van Dyck voor de oprichting van een nieuw stedelijk museum voor schoone kunsten goedgekeurd. (Zie onzen jaargg. 1881, blz. 204.) Er werd desaangaande een voor de heeren Winders en Van Dyck zeer vleiend luidend verslag aan de vergadering voorgedragen door den heer schepen Joseph Lefebvre, waaraan wij sommige van de volgende bijzonderheden ontleenen.
De bouwtrant, die zal gevolgd worden, is een samengevoegde stijl: de Vlaamsche kunstherbloeiing gepaard met de Grieksche of Romeinsche zuilenorde. Naar het oordeel der koninklijke commissie van monumenten is deze vereeniging niet gelukkig te noemen, onder andere wegens het daardoor ontstaande gemis van zelfstandigheid en gelijkaardigheid. Deze meening werd reeds vooraf bestreden in het verslag van den heer Lefebvre, die namelijk zegt: ‘Voorbeelden van samenvoeging dezer beide bouwstijlen treffen wij aan bij Cornelis Floris, Vredeman De Vries en zelfs bij Rubens, zooals men kan nagaan in eigenhandige teekeningen, welke van deze beroemde meesters in onze museums berusten.’
De indeeling van het museum zal zijn als volgt:
a. | Op de verdieping, 810 loopende meters plaatsruimte tegen de muren voor het hangen van schilderijen, te verdeelen tusschen het museum van oudere meesters, het hedendaagsch museum en het museum der academiekers; |
b. | Gelijkvloers, 305 loopende meters in de zalen of gaanderijen, bestemd voor het tentoonstellen van platen, prenten, beeldhouwwerk, enz.; |
c. | Eene woning voor den portier; |
d. | Drie werkplaatsen voor de herstelling van schilderijen enz. |
De groote middenzaal voor schilderijen zal 12 meters breed zijn, de kleinere zalen 9. Dakvensters zullen haar van boven uit licht verschaffen. De hoogte zal goed geëvenredigd zijn en dit wel volgens de afmetingen die voor de zalen van het museum van Dresden en van de nieuwe museums van Berlijn en Amsterdam werden gevolgd.
Voor de verlichting der galerijen gelijkvloers zullen er langs weerskanten, in de buiten- en binnengevels, vensteropeningen gemaakt worden.
De tentoonstellingzalen loopen zonder op- of aftred dooreen. Al de zalen der eerste verdieping zullen met mozaïek en die gelijkvloers met gebakken tegels gevloerd worden.
Er zullen twee ingangen zijn, de voornaamste langs de Volksplaats, de andere langs de Plaatsnijdersstraat. Daarenboven hebben de bouwmeesters het noodig geoordeeld, ten einde de lange lijnen der beide zijgevels te breken, aan elken zijkant twee ingangen met bordessen en trappen te maken.
Voor de schilderingen van den heer N. De Keyser zal eene bijzondere zaal ingericht worden.
Van de drie werkzalen voor het herstellen van schilderijen zal de eene 8m40 bij 7m80 groot zijn; de tweede, 7m80 bij 6m50, de derde 7m80 bij 6m30. Volgens de bepalingen van het programma, zal de eerste haar licht ontvangen door groote ramen, van de noordzijde.
De zolders zullen gevloerd worden met aarden tegels, op welfjes gelegd.
Gansch het gebouw zal onbrandbaar zijn; voor de roosteringen en de dakbetimmering zal slechts metaal, voor de dakgoten zal koper gebruikt worden. Op al de lokalen zullen bliksemafleiders staan.
De buitengevels worden in hardsteen opgetrokken. Voor den grondmuur, de muurbanden en andere uitspringende steenen is blauw arduin van Zoniën of Escozijn beschreven; voor al het overige zal tegen vorst bestande steen van Euville worden gebruikt, zooals aan het lokaal van de Nationale Bank te Antwerpen.
Eenige paneelvormig uitgewerkte deelen der zijgevels zullen gemetseld worden met onbezette kareelen, op Hollandsche wijze gevoegd.
De bouwkosten zijn geschat op 2,022,300 fr., daarin begrepen 5 ten honderd als bouwmeestersloon, doch niet het maken van de zinnebeeldige groepen boven de portalen aan beide kanten van den zuilengang des voorgevels, de standbeelden en het rond beeldwerk van de halve verdieping boven de groote zuilengalerij, de faamgroepen op de voetstukken aan den ingang, het half verheven beeldwerk der Loggia, en eindelijk de stand- en borstbeelden van de zijgevels en den achtergevel. De koninklijke commissie van monumenten heeft de meening uitgesproken dat het bestek van 2,022,300 fr. ontoereikend zal zijn. Wat te dien opzichte de waarheid is, zal de tijd wel leeren.
Bij overeenkomst in Februari 1877 aangegaan jegens het gemeentebestuur van Antwerpen door de toenmalige ministers de heeren J. Malou en J. Delcour, heeft het rijk zich verbonden om in de bouwkosten 1 millioen franken bij te dragen, mits welk hulpgeld het lokaal (ter uitzondering van den grond) voor de helft toebehooren zal aan den staat.
Aanvankelijk was men voornemens geweest de aanbesteding der werken in twee ondernemingen te splitsen: 1. grondvesting, 2. bovenbouw, en de eerste nog in 1883 uit te schrijven. Naar het schijnt zal daarvan echter worden afgezien en het gebouw in zijn geheel aanbesteed worden in een lot, in het jaar 1884.