De Vlaamsche School. Jaargang 29
(1883)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
[pagina 46]
| |
Het altaarblad dat op de vorige bladzijde in plaat voorkomt is voor de beeldhouwkunst der middeleeuwen hoogst merkwaardig. Reeds in 1853 werd er door den heer P. Génard de aandacht op gevestigd in het Taelverbond. Hetzelfde deed in 1870 nu wijlen de zeer eerw. P. Kuyl in de Annales de l'académie d'archéologie de Belgique. Eene vertaling van zijn opstel verscheen in het Herenthalsche weekblad Het Kempenland. De uitmuntende plaatsnijder C. T'Felt bracht eene keurige afbeelding van het altaarblad op steen, die door den heer Neicla, met behulp der lichtteekening, op zink werd overgebracht, om met de handpers te kunnen gedrukt worden. Het altaarblad is afkomstig van de huidvettersgilde die reeds in 1361 bestond en later vereenigd werd met de schoenmakersgilde. Uit de volgende posten der gilderekening moet blijken dat het altaarblad in 1566-67 geplaatst en ontbloot werd: ‘Item vier stuyvers verdroncken doen men die tafel afdede. - Item, die tafel doen stellen, xvste. - Twee stuyvers betaelt van metsen den autaer ende calck.’ In het bovenste vak is, van engelen omstuwd, God de Vader voorgesteld, met mijter en koorkap, in de linkerhand het boek der wijsheid houdende en met de rechter de heiligen zegenende, die stierven voor hun geloof. Voorts aanschouwt men in zes afdeelingen de marteling van de patroonen der gilde, namelijk de heiligen Crispijn er Crispinianus. 1. Rictius-Varus, zich onderscheidend door een gevlochten baard, na de heiligen voor zijne vierschaar te hebben gebracht, doet hen geeselen met roeden omdat zij Christus niet afvallig wilden worden. 2. Daarna doet de prefect ijzeren lemmers en elsen tusschen de nagelen en het vleesch van de vingeren en teenen der christenbelijders steken; maar de beulen zelven worden door de foltertuigen gekwetst. Op den voorgrond wijst Rictius-Varus den heiligen een afgodsbeeld aan, dat tegen een torentje is geplaatst. 3. Rictius-Varus laat de martelaars het vleesch van het lijf scheuren. 4. Hij doet de gemartelden met steenen aan den hals in de rivier werpen, maar zij worden op eene wonderdadige wijze gered. 5. Nu gelast hij, hen te dompelen in eenen ketel met kokend lood, doch een druppel daarvan springt Rictius in het oog, zoodat hij het gezicht verliest. Hij doet het vuur aanwakkeren met olie en pek, maar komt er zelf mede in aanraking, zoodat hij een pijnlijken vuurdood sterft, terwijl zijne slachtoffers, door een wonder, ongedeerd den ziedenden ketel verlaten. 6. Keizer Maximilianus-Hercules, den dood van zijnen stadhouder vernemende, komt in persoon naar Soissons om de martelaars te laten onthoofden. De voorstellingen zijn meesterlijk bewerkt. Tegen de kolommen, die de drie afdeelingen van het altaar scheiden, staan de 4 evangelisten; eenigszins hooger, links, de profeet Isaïas, in de eene hand een ontplooiden wimpel houdende en in de andere een vurigen wereldbol; aan den tegenovergestelden kant de heilige Barbara, die eenen kelk draagt; de aan twee buitenkanten ontbrekende beelden zijn vervangen door die van Jezus-Christus en Onze-Lieve-Vrouw. 't Ware schier onmogelijk, het duizenderlei bijwerk van dit kunstgewrocht te vermelden, dat gemaakt werd door Passier Borremans, van Brussel. In het tweede vak, op de scheede van den sabel eens krijgsmans, had de zeer eerw. heer Kuyl Passier gelezen; later zag men, dat er stond: Passier Borre. De slotlettergreep werd achterwege gelaten, omdat er geene plaats voor was. In 1578, na de inneming der stad Herenthals door de soldaten van den prins van Oranje, waren de huidvetters verplicht, drie gulden te betalen om hun altaarblad te redden. In 1584 werd het altaarblad, na eenige herstellingen te hebben ondergaan (het was geschonden geworden door de Calvinisten), weder op zijne oude plaats teruggebracht. Het altaarblad is evenwel niet meer volledig voorhanden. Het is namelijk beroofd van zijne luiken, zonder dat men weet, waar die verbleven zijn of hoe zij samengesteld waren. Toen in 1865, aan den Antwerpschen beeldhouwer Jan Van ArendonkGa naar voetnoot(1) opgedragen werd het altaarblad te herstellen en, voor zooveel noodig, bij te werken, ontbraken daaraan almede 6 of 7 beeldjes en een aantal sieraden. Volgens een Herenthalsch stadsgerucht, was het verdwijnen van een der beeldjes (een ruiter uit het 6e vak), aan eenen Engelschman te wijten, die het figuurtje zou uitgebroken en zich toegeëigend hebben, terwijl hij het altaarblad genaderd was, kwansuis om het als kunstliefhebber of kenner van dichtbij te beschouwen en het meesterwerk in zijne onderdeelen na te gaan. |
|