De Vlaamsche School. Jaargang 27
(1881)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
ConsciencefeestZondag 25 September was de hoofdstad getuige van eene plechtigheid die in hare geschiedboeken zal aangeteekend blijven. Van zeer vroeg zag men vreemdelingen en ontelbare bezoekers uit alle oorden des lands en uit den vreemde opdagen die in feestgewaad waren toegestroomd om den man te vieren die zich reeds zoo lang de bewondering van het beschaafde Europa verworven heeft. Ten 10 1/2 ure vereenigde men zich aan de Noorderstatie van den staatsspoorweg en vormde zich op de Antwerpsche-laan enz. de onafzienbaar lange stoet van ongeveer 300 maatschappijen en vereenigingen, zoo uit het land als uit den vreemde, in de beste orde. Tusschen duizende en duizende toeschouwers, eene ware zee van menschenhoofden, zoo verre oogen reiken konden, moesten gendarmen te paard baan breken om voor de ook bij duizenden te tellen deelnemers aan den stoet plaats te bereiden. Voor eenen keizer of koning zou er niet meer volk te been, geene grootere belangstelling hebben kunnen zijn; de Antwerpsche-laan (beter Antwerpsche-lei) glinsterde van goud, zilver en bonte kleuren en zij geleek wel een bosch van vaandels, vlaggen, standaarden en cartels; de bloemtuilen, waartusschen van echt reusachtige grootte, die in den stoet gedragen werden, waren niet te tellen. Geen wonder dan ook, dat dit oogverrukend schouwspel, gekoesterd en verlicht door een prachtigen zonneschijn, bij alle aanwezigen de feestelijke stemming, waarin zij verkeerden, nog verhoogde. Aan het hoofd van den stoet reed het muziekkorps der gidsen, onder het bestuur van den heer J. Staps; daarachter volgden de leden der inrichtingscommissie, de afgevaardigden uit verschillende landen en provinciën en de vertegenwoordigers der drukpers; de stoet was afgedeeld door prachtige zinnebeeldige cartels, toepasselijk op de verschillende provinciën van het land. West-Vlaanderen trad aan het hoofd der maatschappijen met eene overgroote vlag van blauwe en gele zijde waarop de leeuw van Vlaanderen op gouden grond en een gouden schip op azuur heerlijk uitlosten; hierbij sloten zich aan de leden van de Breidelcommissie waarvan Conscience voorzitter is en de Vlaamsche Broederbond met een schepen van Brugge in zijn midden; dan volgden met hunne eigenaardige kenteekens, schilden, fluweelen en zijden met goud geborduurde standaarden, enz., de rederijkkamers van Dixmude, Kortrijk, Ninove, Fransch-Vlaanderen, maatschappijen en kunst- en letterkringen uit Gent, St.-Nicolaas, Dendermonde en menigvuldige andere gemeenten uit Oost-Vlaanderen, Limburg (onder andere de Nicolaï-kring uit Haelen), Luxemburg, Brabant enz. Onmogelijk ze alle op te teekenen. Antwerpen en Brabant blonken uit. Letterlijk al de maatschappijen van Brussel en uit den omtrek waren aanwezig. Antwerpen, Aan onzen stadgenoot Hendrik Conscience, zoo luidde het opschrift in zeer groote letteren dat vóór de Antwerpsche maatschappijen, die met meer dan 2000 man opgekomen waren, uitgedragen werd; achter de afdeeling Antwerpen werd een ander opschrift gedragen, gevormd uit de van Conscience bekende spreuk: Gij zult uw vaderland beminnen en zijne taal en zijnen roem! De meeste vereenigingen en maatschappijen droegen afzonderlijke kenteekens en brachten bloemtuilen, bloemkorven en kronen mede; de aloude Sint-Lucasgilde, van Leuven, deed zich opmerken door hare gele vlag, met den dubelen arend van Oostenrijk, en de stoet werd gesloten door de maatschappijen uit Mechelen, waartusschen eene der oudste van het land, de Gilde van den houten kandelaar. Ten 11 112 ure zette de optocht zich in beweging onder het spelen van een 20-tal muzieken die hare beste stukken er aan waagden. Een aantal bereden leden der inrichtingscommissie zorgden voor de handhaving der orde, terwijl overal op den doortocht gendarmen te paard den doorgang mogelijk maakten. Men trok onder de toejuiching van het volk dat tot op de daken der huizen zat, langs de Kruidhoflaan, de Koninklijkestraat, de Wetstraat, de Kunstlaan, de Belliard- en Wiertzstraat, naar de woonst van Hendrik Conscience, die zooals men weet het huis van den in 1865 overleden kunstschilder A. Wiertz bewoont. Wijlen de dichter J.M. Dautzenberg heeft in onzen jaargang 1860, blz. 77, eene beschrijving van deze eigenaardige navolging der Bergruïen van Paestum geleverd. Omtrent een uur later bereikte de stoet Conscience's tuin. De voorzitters en leden der inrichtingscommissie, de vreemde afgevaardigden, de vertegenwoordigers der drukpers en een aantal van des schrijvers bijzondere vrienden traden binnen. Kort daarna vertoonde zich Conscience boven den hofmuur aan de menigte. Van reeds zeer vroeg waren den geëerden schrijver uit alle oorden van het land, uit Parijs en van elders in het buitenland, bloemtuilen, lauweren en geschrevene heilwenschen bij honderden toegezonden. In den hof had zich inmiddels een orkest opgesteld en hadden de leerlingen uit de muziekscholen van Sint-Joost-ten-Noode, Schaerbeeck enz., post gevat, om Karel Miry's feestcantate uit te voeren. Onderwijl trok de stoet onder de oogen van Conscience voorbij; de groote schrijver had het hoofd ontbloot en was zichtbaar sterk bewogen; naarmate de optocht bij het spelen der muzieken en met een letterlijk onafgebroken alverdoovend gejuich hem voorbij trok, werd Conscience door zijne vereerders begroet. De meesten konden niet nalaten, terwijl zij eerbiedig hun hoofddeksel afnamen, ook juichkreten te slaken of | |
[pagina 155]
| |
met de hoeden te zwaaien. De geestdrift kende geene palen meer, toen de Antwerpenaren voorbij trokkenGa naar voetnoot(1). De muziek der Vrije Antwerpenaren speelde Miry's Vlaamsche Leeuw en duizenden mans- en vrouwenstemmen zongen dit schoon en krachtig volkslied
Op steen geteekend door H. Verbeyst.
van wijlen Nap. Destanberg mede. Conscience, die gebleven is tot dat de laatste man van den stoet het huis voorbij was, droeg slechts een ordeteeken, namelijk dat van grootofficier der Leopoldsorde. Daarna begaf hij zich met Julius Hoste, den ieverigen secretaris der commissie, tot de vrienden en vereerders, die in den hof op hem wachtende waren. Aan zijne hand ging zijn geliefde kleinzoon, de 10-jarige zoon van den dichter K. Antheunis, en Conscience's dochter Maria. Met blij gejuich en vreugdetranen werd hij hier onthaald. Mev. Conscience, die sinds bijna 40 jaren lief en leed trouw gedeeld heeft met haren echtgenoot, wiens vreugde en trots zij nog steeds is, stond met mev. Antheunis bij een open bovenraam harer woning, om getuige van deze haar zoo na ter harte gaande plechtigheid te zijn. Toen de begroetingen geschied waren, hield de heer Eug. Stroobant de volgende toespraak: ‘Geliefde Conscience! Nauwelijks was van eenige personen het denkbeeld uitgegaan, U, ter gelegenheid der verschijning van uw honderdste boekdeel, een nationaal huldebewijs aan te bieden, of het vieren van zulk feest was besloten. Ons volk gevoelde sinds lang, welken grooten dank het U verschuldigd was; het brandde van verlangen, om U zijne onbegrensde bewondering, zijne innige verknochtheid te betuigen. Met welke geestdrift werd dan ook de aankondiging van uw jubelfeest begroet! Hoe rees, in het gansche land, ja geheel Europa door, - zelfs in andere wereldstreken - eene algemeene lofspraak op, ter eere van hem, dien wij onzen Conscience mogen noemen! Dit reeds was een feest voor uwe duizende bewonderaars en vrienden! En hoe talrijk kwamen de bijdragen toegevloeid! Elkeen wilde medehelpen: klein en groot, jong en oud, rijk en arm... Ja, daar zijn menige penningen gegeven, dubbel van waarde, omdat zij zuur verdiend en uit zuivere genegenheid gestort zijn! Doch niet alleen inschrijvingen bewezen hoe groot de verkleefdheid voor onzen Conscience was, - het kwam er op aan, den grootsten schrijver - kunstenaar te vieren - en weldra bleek het dat, even als de kunsten zusters, de echte kunstenaars broeders zijn. En meesters in alle kunstvakken sloten zich bij de letterkundigen aan, en kwamen de commissie ter hulp tot het inrichten van het feest, dat wij hopen uwer waardig te zijn. Eindelijk is de heuglijke dag aangebroken. Aan mij, uw ouden en trouwen vriend, valt de eer te beurt, U, namens de commissie, tot het feest uit te noodigen, en U, de eerste, hartelijk geluk te wenschen! Kom en zie! Duizenden, uit alle Vlaamsche gouwen, zijn hier bijeengestroomd; - ook afgevaardigden uit den vreemde hebben zich bij ons aangesloten; - het gansche Dietsche volk is rondom | |
[pagina 156]
| |
U geschaard, om zijnen schrijver toe te juichen, en U, uit de volheid van zijn hart, te betoogen hoe zeer het U hoogacht, hoe zeer het U lief heeft: - Omdat gij steeds de eerste en moedigste strijder geweest zijt voor de rechten onzer moedertaal, en, door uw talent, eerbied voor haar hebt afgedwongen, zelfs bij hare ergste vijanden! - Omdat gij in treffende tafereelen de heldendaden en vrijheidsliefde onzer voorvaderen hebt opgeluisterd! - Omdat gij, in uwe talrijke romans, het leven en streven, het lijden en strijden des volks met onvergelijkbare fijnheid en diepte van gevoel hebt afgeschilderd! - Omdat, door uwen kunstroem onafscheidbaar te maken van den roem uws stams, gij den naam van Vlaming de gansche wereld door vermaard hebt gemaakt! - Het Dietsche volk eert U: - Omdat gij in uwe kunstwerken geëerbiedigd hebt wat dit volk eerbiedwaardigs in zich draagt: Reinheid van zeden; Oprechtheid van gemoed; Huwelijkstrouw, kinderliefde, heiligheid der familiebanden en liefde tot het vaderland en de moedertaal! Het Dietsche volk bemint U: - Omdat gij het, in uwe werken, getroost hebt en goeden raad gegeven, door het geloof aan deugd en recht; door voorbeelden van edele daden, van moed, en van betrouwen op de Hemelsche Voorzienigheid! Voorwaar de grootste belooning eens kunstenaars is wel: - Te zien hoe het volk, waarvoor hij werkt, zijne gewrochten hoogschat; - te weten, hoe de menigte, door zijne kunst betooverd, zich geheel door hem laat leiden; - dien invloed, die macht te mogen aanwenden ten goede; - de schoonste vruchten te zien rijpen van wat hij in het hart zijns volks gezaaid heeft. Deze belooning wordt U, Conscience, heden aangeboden; zij komt U in volle recht toe. - Zij is de belooning eener lange reeks jaren van onophoudend streven; van eenen reusachtigen arbeid. Gode zij dank! Die onvermoeibare werkzaamheid is niet verlamd; die rijke bron is niet uitgeput! Neen! Immer frisch en helder is uw geest, - steeds jong en mild is uw hart gebleven! En uw honderdste boekdeel, uw Geld en Adel schittert naast uwe vorige meesterwerken, als een der schoonste, misschien wel het schoonste van allen! Moge de Hemel nog lange jaren U de kracht verleenen om uw heerlijk en weldoende werk voort te zetten; - om nog eene nieuwe reeks meesterstukken te scheppen! Moge God den wensch verhooren, hier uit duizende Vlaamsche zielen opgestegen, - den wensch, die alle jubelzangen van dit feest zal overheerschen, als de zuiverste uitdrukking van geestdrift en vurige genegenheid: - dien wensch zoo eenvoudig, zoo oprecht en, o! zoo diep gevoeld, die mij als een gebed van de lippen vloeit: Lang leve Conscience!’ De verschillende malen door toejuichingen afgebrokene rede werd kort maar goed en echt gemoedelijk door Conscience beantwoord; hij sprak met die wegsleepende en gevoelvolle stem, waarmede hij de Vlaamsche strijders reeds van voor ruim 30 jaren bezielde; hij zegde: Mijnheeren, sta mij toe dat ik u bedanke. Wat gij voor mij doet, dwingt mijne innige erkentelijkheid af. Ik laat mij echter door de grootsche betooging die gij ingericht hebt, ter gelegenheid der verschijning van mijn dusgenaamd 100ste boekdeel met bedriegen. Ik weel wel, dat ik die hulde niet verdien. Maar iets gaat mij nader aan het hart: al die kronen, al die bloemtuilen, al die glans zouden voor mij van weinig waarde zijn, indien ik niet wist dat daarachter het hart van het Vlaamsche volk leeft, dat het mij gegeven werd datgene te bereiken, wat ik immer heb betracht, wat het doel was van gansch mijn streven, namelijk u allen tot vrienden te tellen. (Warme toejuiching.) Ik zal in den loop van dezen dag nog de gelegenheid hebben, u mijne erkentelijkheid te betuigen voor al de moeite die gij u hebt gegeven om deze betooging in te richten. Maar waarvoor ik u echter van nu af bijzonderlijk wil bedanken, is dat gij mijn ouden vriend en strijdgenoot den heer Stroobant als uwen tolk gekozen hebt om mij de eerste hier het woord toe te sturen. Toen wij, vele jaren geleden, den strijd voor onze taal begonnen, stond ook Stroobant mede in onze rangen, en later ving hij te Brussel aan het hoofd van den Wijngaard den strijd aan, op een oogenblik dat er bijna geene hoop op welgelukken bestond, en wij niets anders konden verwachten dan miskenning en minachting; op een oogenblik, dat de weinige Vlaamsche strijders hunnen moed moesten putten niet in de hoop op belooning, maar uit de reine bron van onbaatzuchtige liefde voor het volk en de moedertaal! Ik dank u, Mijnheeren, ik dank u, oude strijdmakker, oude vriend!’ Aan het einde dezer aandachtig aanhoorde en warm toegejuichte rede, omhelsde Conscience den heer Eug. Stroobant. De twee voor de goede zaak vergrijsde strijders stonden nog hand in hand, toen aller oplettendheid gaande werd gemaakt door een indrukwekkend fanfarengeschal, aangeheven onder de leiding van den heer C. Bender, gevolgd van een welluidend gezang, dat eensklaps in de nabijheid weerklonk. Het was de cantate: In Conscience's tuin, van Em. Hiel, getoonzet door Karel Miry, door 1200 stemmen gezongen, met begeleiding van fanfaren, onder de leiding van E. Warnots en waarvan wij hier de woorden laten volgen:
Meisjes.
In onze kleine woning
Vloeit uwe zoete taal,
Een bron van melk en honing,
In menig schoon verhaal.
Knapen.
In onze ruime woning
Klinkt uwe rijke taal,
Als 't lied der zangers koning,
Den koning nachtegaal.
Te zamen.
Ge zingt om leed te linderen,
En laaft met reinen lust;
Als moeder die, ons, kinderen
Vol warme liefde kust.
(Fanfarengeschal.)
Mannen.
Wee! Wee!
Welk bang geschreeuw....
Wordt Vlaandren overvallen?
Wee! Wee!
| |
[pagina 157]
| |
Duizend, duizend Gallen
Woeden in ons midden.
Wij siddren, wij knielen,
Wij bidden....
***
Hee! Hee!
Vlaandren den Leeuw!
't Recht moet ons bezielen;
Vrijheid dwang vernielen;
Vlamings, op! kampt allen...
Hee! de vreemden vluchten, vallen.
't Recht moet ons bezielen!
Hee! Hee!
Vlaandren den Leeuw.
Marsch.
Die kreet uit vroegre tijden
Herwekt gij op in ons.
Gij leert ons handlen, strijden,
Met vreugdig hertgebons;
En eert gij bij de vrouwen,
Der reinheid liefdekrans;
Door vaderlandsch vertrouwen
Sticht gij den moed des mans.
***
O, Vlaanderlands misprijzen,
Door vreemden dwang en hoon,
Dat durft gij stout verwijzen,
Gij, Vlaandrens braafste zoon.
Gij, wekker onzer herten,
Door vaderlandschen roem;
Gij plant voor onze smerten
Der kunsten frissche bloem.
***
En uit die bloem zal bloeien
Het mildste kloekste zaad;
En uit dit zaad zal groeien,
Een volk dat nooit vergaat,
Welaan, wij zullen geven,
Bezield door uwen geest,
Uit eigen kunst, ons leven,
Dat tijd noch laster vreest.
(Aan dit gedeelte van het lied gekomen, zwierden de jongens met lauwertakken, waarvan zij voorzien waren, en boden de 600 jeugdige zangeresjes den bezongene, die in eenen leuningstoel was gezeten, evenveel bloemtuilen aan.)
Knapen.
Neem onze lauwers aan,
o Dichter uitgelezen.
Wij volgen de eerebaan,
Door u ons aangewezen
Jochij! Jochij!
Vlaamsch en vrij.
***
Meisjes.
Neem onze bloemen aan,
o Dichter nooit volprezen,
Gij zegent ons bestaan,
Als wij, u lievend, lezen.
Jochij! Jochij!
Vlaamsch en vrij.
Te zamen.
Door moeders vreugdgetraan,
Wordt hier ons werk geprezen,
Wij volgen uwe baan;
Waar kan men beter wezen?
Knapen.
Neem onze lauwers aan,
Meisjes.
Neem onze bloemen aan.
Te zamen.
o Dichter uitgelezen,
Wij volgen uwe baan.
Jochij! Jochij!
Vlaamsch en vrij.
Optocht. - Allen.
Heil en eere!
Heil en eere!
U, die 't vaderland versiert.
Dat uw geest de feest beheere,
Die het volk voor u thans viert.
Geest van liefde! geest van vreê!
Kom, Conscience, kom meê! kom meê!
Snoer thans in vreugdeband,
's Vlamings hert en 's Vlamings hand!
Kom meê! Kom meê!
Roem van 't vaderland!
Terwijl den jeugdigen zangers en zangeresjes versnaperingen werden aangeboden, stapte Conscience met zijn gezin en de leden der inrichtingscommissie in prachtige opene rijtuigen om den stoet te volgen. In de eerste koets nam Conscience plaats met zijne gade, den kleinen H. Antheunis, en de twee voorzitters. Achter dit rijtuig volgden te voet Conscience's bijzondere en oudste vrienden, waartusschen de heeren Alberdingk Thijm, F. Carpentero, J. De Bom, D. Delcroix, Edw. Dujardin, dr. C.J. Hansen, Aug. Snieders, F. Jos. Van den Branden, A. Van Rotterdam, P. Vierhout, P. Willems, de opmaker van dit verslag en anderen. In het tweede rijtuig zaten de heer en mev. G. Antheunis en de uitgevers P. Van Dieren en J. Vuylsteke. In de volgende rijtuigen, leden der verschillende commissiën en afgevaardigden uit Holland, Duitschland, Frankrijk enz. De zoo bonte als indrukwekkende stoet trok door de volgende straten, waar van de meeste huizen Belgische en Nederlandsche vlaggen wapperden en het ook verschillende malen als 't ware bloemen regende, zoodat Conscience's rijtuig er als mede gevuld was: Vauthierstraat, Waverschesteenweg, Marnixstraat, Troonplaats, Paleizenplaats, Koninklijkeplaats, Berg-van-'t-Hof, Magdalenasteenweg, Grasmarkt, Oude-Kleerkoopersstraat, Muntplaats, Nieuwstraat, Noorderlaan, Anspachlaan, om eindelijk de Beurs te bereiken. De voorgevel der Beurs was prachtig versierd; bovenop prijkte in reusachtige gouden letters: Volkshulde aan Hendrik Conscience! Links en rechts, tusschen de kolommen, op wuivende doeken, kon men ook in gouden letters de titels lezen van al de werken van Conscience. Ruim ten 2 1/2 ure beklom Conscience de trappen der Beurs. Met zijne echtge- | |
[pagina 158]
| |
noote, zijn schoonzoon en dezes vrouw en hun zoontje, nam hij plaats bovenaan op de groote trap, waar prachtige zetels gereed gezet stonden; de voorzitters en leden der inrichtingscommissie schaarden zich rond hem. Terwijl de stoet in goede orde voorbij trok, kwamen de afgevaardigden der maatschappijen beurtelings bloemtuilen, kronen en bloemkorven op de treden van de trap nederleggen, die weldra een reusachtig bloemenbed geleek te zijn. De fanfarenmaatschappij H. Cecilia, van Etterbeek, was vergezeld van een aantal in wit en blauw gekleede maagdekens, die bloemenfestoenen kwamen aanbieden. Ondanks de toejuichingen der bij duizenden opeengepakte toeschouwers, kon de groote schrijver zich niet weerhouden te glimlachen; maar in zijne oogen parelden tranen van aandoening. Ook de Amsterdamsche vereeniging Hooger zij ons doel, met blauw vaandel, wekte veel aandacht en werd warm toegejuicht. Reeds van voor 1 uur, was het ruime Beursgebouw, waar het feest ten 2 ure aanvang nemen zou, opgepropt van volk; op de plaats der fondsenhandelaars was eene verhevenheid gemaakt, die met de borstbeelden van Leopold II en Willem III prijkte en waar de volgende uit vrijwillige bijdragen bekostigde geschenken waren uitgestald: 1. Eene zwarte lijst, waarin achter glas, een fraai bij L. Van Ryswyck te Antwerpen, in zilver gedreven schild, in den stijl der Vlaamsche kunstherbloeiing, met het portret van Hendrik Conscience, volgens het naar 't leven gemaakt model van den Antwerpschen beeldhouwer Frans Deckers; het zinnebeeldige schild werd geteekend door P. Gassée, te Brussel, geboetseerd door F. Van Dievoort, te Antwerpen; het geheel ongeveer 1 meter hoog; 2. Een levensgroot bronzen borstbeeld van Conscience, vervaardigd door J. Lambeaux, van Antwerpen; 3. Het prachtig ingelijst welgelijkend gesteendrukt portret van Conscience, door F. Van Loo, van Gent. Het was 3 ure, toen Conscience onder een oorverdoovend geestdriftig gejuich de Beurs binnentrad, omringd en gevolgd door de niet gemakkelijk te tellen vaandel-, standaard- en carteldragers uit den stoet. Die intocht mocht naar waarheid vorstelijk worden genoemd. Het muziekkorps der grenadiers, onder de leiding van den heer C. Bender, speelde een zegemarsch, terwijl Conscience en zijne familie zich nederzetteden; aan des schrijvers rechterzijde werd plaats genomen door den heer K. Buls, dienstdoenden burgemeester van Brussel. Na den keurig uitgevoerden feestmarsch, volgde een openingsstuk van H. Waelput, dat de begaafde Gentsche toondichter voor deze gelegenheid geschreven had en zich door een echt oorspronkelijk Vlaamsch karakter kenmerkt. De krachtige frissche muziek werd zeer toegejuicht. De heer Emanuel Van Driessche bekwam daarna het woord voor het uitspreken der volgende redevoering: ‘Mijne Heeren, | |
[pagina 159]
| |
drukkers, en huldigde, voor de eerste maal in Europa, de volksheerschappij!.... | |
[pagina 160]
| |
het hoeft heden voor niemand betoogd, Conscience, de gemoedelijke, de gevoelvolle, de treffende, de zoo hartlijk medesleepende romanschrijver, heeft eerst het volk tot lezen verlokt; Conscience, de volkslievende, de bezielde, de beheerschende redenaar, heeft eerst het volk tot luisteren gedwongen! | |
[pagina 161]
| |
bezield, uit eigene kracht de noodige middelen zou putten om zijne zelfstandigheid en vrijheid ongeschonden te bewaren!... Toen Conscience opstond om de redevoering te beantwoorden, brak er als een storm van toejuichingen los, die vrij wat tijd noodig had om te bedaren Eindelijk ontstond er stilte - zelfs eene zeer diepe stilte - en kon de held van het feest aan het woord komen. Hij sprak als volgt, met eene allengs vaster en voller wordende stem: ‘Mijnheeren en mevrouwen, Het slot dezer bezielde toespraak, welker kracht niet weinig werd verhoogd door de bekende opmerkelijke welsprekendheid van den redenaar, die door de jaren niet merkbaar is verflauwd, vuurde al de hoorders tot een zoo uitbundig juichen aan, dat het was alsof de gewelven gingen splijten. Slechts met veel moeite en na eene zeer lange poos kon de stilte weer worden hersteld. Toen werd het volgende mannenkoor gezongen, gedicht van Em. Hiel, muziek van G. Antheunis en F.A. GevaertGa naar voetnoot(1): Gij zijt ons lief, gelijk niet eenen
Het is in 't Vlaamsche vaderland;
Gij deedt ons lachen, deedt ons weenen,
Gij geeft uw hart uw kloek verstand.
Gij mint ons volk, en gansch uw leven
Was strijden tegen dwang en grief.
Wat kunnen wij U wedergeven?
Och niets! - Wij hebben U zoo lief!
Uw roem verkonden, is het noodig?
De wereld prijst uw schoonen naam;
De lof, wordt hij niet overbodig,
Waar 't werken stichtte d'eêlste faam?
Gij leert ons werken, leert ons denken,
Gij leert ons minnen Vlaandrens eer.
Wat kunnen wij U wederschenken?
Och niets! - Wij minnen U zoo zeer!
Laat jaren doodend henenstrijken,
Zij dooven niet uw heerlijk licht!
Stout moogt gij in de toekomst kijken,
Gij immers deedt altijd uw plicht.
Waar gij verschijnt, daar voegt ge samen,
Daar jaagt ge henen twist en nijd!
Uw voorbeeld moeten wij beämen,
En dus: Wij minnen U altijd!
Onnoodig te zeggen, dat dit gemoedelijk gedicht hartelijk werd toegejuicht. Nadat de heer Van Driessche de hooger vermelde bij openbare inschrijving bekostigde geschenken had aangeboden, trad de heer H. De Veer, uit Amsterdam, voor, om namens de Noord-Nederlanders, een prachtig in rood marokijn gebonden album met bijdragen van letterkundigen en beeldende kunstenaars aan te bieden.Ga naar voetnoot(1) Hij sprak bij de overhandiging van deze hoogst kostbare gift, ongeveer de volgende woorden: ‘Mijnheeren en mevrouwen! | |
[pagina 162]
| |
Wij ook kunnen Conscience lezen en heel verstaan. Onder het uitspreken van zijnen dank, herinnerde Conscience aan de vroegere vereeniging en aan de gewelddadige scheiding van Noord- en Zuid-Nederland. ‘Wellicht (zoo sprak hij) zal Noord- en Zuid-Nederland niet altijd gescheiden blijven, hoeveel verschil van stoffelijke belangen en verschil van godsdienst tusschen hen bestaat. God zelf heeft tusschen de beide deelen van Nederland eenen broederband gesmeed, die niet kan of zal verbroken worden. En die band is de taal.’ Hij besloot zijne rede met den uitroep: ‘Leve Noord-Nederland!’ die door alle aanwezigen uit volle borst herhaald werd. Bij het optreden van den heer die thans het woord zou nemen, ontstond eene meer dan gewone stilte. Er werd van verschillende zijden gefluisterd, dat hij een gezant van koning Willem was. Klonk dit velen ongeloofelijk in de ooren (een koninklijk gezant!), het was niettemin waarheid, al had men dan ook het woord gezant niet op te vatten in zijne gewone diplomatische beteekenis. Het was als vertegenwoordiger van Z.M. den koning van Nederland, dat de heer dr. P. Hubrecht, secretaris-generaal van het Nederlandsche ministerie van binnenlandsche zaken, het feest bijwoonde en Conscience als volgt toesprak: ‘Heer doctor Hendrik Conscience Het was merkbaar, dat deze gulle en vereerende toespraak met bijzondere ingenomenheid door al de hoorders werd toegejuicht. Nu sprak Jan Van Beers als afgevaardigde van het gemeentebestuur van Antwerpen, de volgende redevoering toe: ‘Hooggeachte stadgenoot, ‘Mijn stedekroon (zoo sprak zij) had de glansen
Van elken roem; geen naam, hoe hoog hij klonk
In 't rijk der kunst, of 'k toonde, aan mijne transen,
Er een, die nog met heller luister blonk.
Alleen, waar andren van hun letterhelden,
Van dichterzang en dichterroem vermeldden,
Daar stond ik, als een kinderlooze vrouw,
Droef, en in mijn beschaamdheid weggedoken;
Maar 'k zwoer eens, dat ik haast zou zijn gewroken,
Dat ik mijn dichter ook bezitten zou!
Ik koos mijn lievling uit; ik kweekte en voedde
Hem, als een moeder, aan mijn eigen hert;
Zijn wieg stond dag en nacht in mijne hoede,
Opdat mijn hoop door niets verijdeld werd,
Ik vulde zijnen slaap met bloemgewemel,
Met englenzang, en straal- en kleurgeschemel,
| |
[pagina 163]
| |
Met heel een waereld louter poezie,
Ik liet als tooverwolken rond hem waren,
Waarin 't akkoord weerklonk van wondersnaren,
Vol van der oude liedren melodie.
Ik leerde hem het murmelen beluisteren
Der wiegelende golfjes in den vloed,
't Geheim verstaan der zefirs, die er fluisteren,
Den jammertoon van 't onweer, dat er woedt;
Ofwel, ik bracht hem midden in de bloemen,
En leerde hem ze bij hun namen noemen,
En liet hem wonen in hun bonten kring,
Als aller minnaar, aller zielsvertrouwde,
Wien elk 't geheim van heur bestaan ontvouwde,
Hoe zij ontlook, beminde en weer verging.
Ik sloeg hem 't boek van 't grootsch verleden open,
En deed hem leven in der vaadren tijd,
En deelen in hun lijden en hun hopen,
En medekampen elken vrijheidsstrijd;
Opdat hem, met het bloed dier trotsche vaderen,
Hun kracht en moed ook bruisen zou door de aderen;
Opdat hij, als een reus van vroeger eeuw,
Oprijzend, 't Vlaamsche volk zou doen ontwaken,
Uit zijn verbastringsslaap, bij 't dondrend slaken
Van 't oude en vrije: Vlaanderen den Leeuw!
Ik liet hem d'oceaan van 't menschlijk harte
Doorschouwen; en, van wat daar hoopt, of treurt,
Of mint, of haat, of krijt in vreugd en smarte,
Heb ik voor hem den sluier weggescheurd.
'k Heb hem gevoed van 't innigst zieleleven
Mijns volks; - 'k heb hem een kleurenkrans gegeven,
Zooals er nooit om dichterharpe blonk:
Een krans, ontleend aan mijn twee grootste zonen,
Waarvoor mijn Rubens zijne schittertonen,
En mijn Van Dijck zijn teedre tinten schonk.
O, niets van wat hem boven elk verheven,
En mijnes roems en mijner liefde waard
Kon maken, of ik heb het hem gegeven,
Of 'k heb het kwistig om zijn hoofd vergaard!
Zelfs heb ik hem het lijden niet onthouden,
Waarin, als goud in 't vuur, zijn krachten zouden
Hard en gelouterd worden voor altijd;
Zelfs niet dien laatsten stempel aller grootheid,
Het adderspog der lasterende snoodheid,
Het knagen van den machteloozen nijd!
Ook, als hij in de vaderlandsche koren
Voor de eerste maal zijn stem weergalmen liet,
Toen leenden allen, diep-getroffen, de ooren,
Verstommend voor dat wonderkrachtig lied.
En land bij land kwam luistren naar zijn tonen;
En vorst bij vorst wou hem zijn dank betoonen;
En altijd hooger, verder rees zijn faam;
En nu hoort gansch Europa opgetogen,
Naar hem, en noemt niet dan in 't hart bewogen,
Vol liefde en eerbied mijn Conscience's naam!’
‘Aldus poogde ik, - nu straks vijf en twintig jaar geleden, - in een dichterlijk beeld uit te drukken, wat het harte van elken echten Antwerpenaar aan hoogachting, aan dankbaarheid, aan toegenegenheid, Conscience! voor u gevoelt. | |
[pagina 164]
| |
2o De plaats, waar dit beeld moet verrijzen, wordt, van heden af, Conscienceplein genaamd; Tranen van aandoening parelden in de oogen van beide beroemde letterkundigen, en Conscience omhelsde zijn ouden vriend Jan van Beers, te midden van een algemeenen geestdrift, getuigende dat al de harten der aanwezigen geroerd waren. Zichtbaar was Conscience aangedaan door de hulde hem door het gemeentebestuur van zijne geboortestad, zijn geliefd Antwerpen, gebracht. Hij verklaarde het dan ook onverholen en in treffende, dankbare woorden dat dit alles te veel was. - Neen! neen! riep men van alle kanten. ‘Mij een standbeeld oprichten, terwijl ik nog leef, riep hij, o, doe dat niet! Die eer heb ik niet verdiend! (Ja! ja! riep hem de menigte tegen.) Welnu, als gij mij die hulde wilt brengen, wacht dan toch tot dat ik er niet meer zijn zal... (Neen! Neen! seffens! seffens! weerlegden duizende monden.) En dan, ja, als ik er niet meer zijn zal, en als men dan nog denkt dat mijne schriften eenige waarden hebben, zet dan mijn standbeeld - als gij er mij ter eere een opricht, - zet dan mijn standbeeld nevens dit van Door Van Ryswyck!’ Ontroerd en als verslagen door zooveel hulde, en overstemd door de luidruchtige kreten: leve Conscience! nam hij terug plaats in zijnen zetel. De kleine H. Antheunis vloog hem in de armen en kuste met vurigheid zijn doorluchtigen grootvader, terwijl het honderdmaal herhaalde hoezee! met aangroeiend geweld weerklonk en door de op straat staande menigte bijgestemd werd. Aan het hooger vermelde op perkament gedrukt besluit is het volgende rood lakzegel gehecht, met dubbele roode en witte
Diepen indruk maakte het volgende Dichterslied, van Em. Hiel, muziek van Peter Benoit, met begeleiding van orkest uitmuntend gezongen door mev. De Give-Ledelier: Een lied der kuischheid zingt u 't frische maagdenhert;
Gij lacht het tegen als een vader, die de smert
Des levens stil verbergt. Met droomen wonderzoet
Het hoofd der maagd bezield: en door den lentegloed
| |
[pagina 165]
| |
De reinheid looft, schoon als de zon, als 't hoogste goed,
Dat straalt en streelt en geurt uit haar verliefd gemoed.
Goedheil, Conscience!
Gij, die de jeugd met deugd en liefdeglans verguld;
Goedheil! Gij hebt des dichters zending rijk vervuld.
Een lied van trouwheid zingt u 't kloeke vrouwenhert;
Dat, schoon het vaak door ieverzucht gefolterd werd,
In uw beschavend werk vond kalmte, moed en kracht.
Ja dat den eisch der liefde de edelste offers bracht!
Getrouwheid, grondloos diep als 's levens oceaan,
Door u schenkt blind de vrouw haar hert, haar gansch bestaan.
Goedheil, Conscience!
Gij, die door trouw de vrouw leert liefde en taal geduld;
Goedheil! Gij hebt des dichters zending rijk vervuld.
Een lied van liefde zingt u 't zorgend moederhert;
Dat altijd mint en trilt in vreugd of wrange smert.
De moeder, o, wanneer ze weeldedronken ziet
Naar 't kind, wanneer haar kind de volle borst geniet,
Is groot als God!... Maar wen haar levensengel sterft...
O wee!.... Gij brengt haar troost voor 't heil dat zij hier derft.
Goedheil, Conscience!
Gij, die zoo zoet 't gemoed der arme moeder sust....
Goedheil! Gij waart uw schoone zending steeds bewust.
Peter Benoit leidde in persoon het orkest. Hij droeg de versierselen van commandeur der Leopoldsorde. De heer A.W. Sijthof bracht het diploma van eerelid der maatschappij van Nederlandsche Letterkunde van Leiden, en de hoogleeraar P. Willems dat van doctor honoris causa der hoogeschool van Leuven. Beide moesten nog het woord voeren, maar zagen daarvan af, om Conscience vermoeienis te sparen; eveneens deed de heer A. Fonteyne, schepen van Brugge, die namens den gemeenteraad dezer stad een adres aanbood; nog werden adressen aangeboden door de heeren J.F.J. Heremans, namens den gemeenteraad van Gent, J.A.C. Hoefnagels, namens de stad Turnhout, en J. Vuylsteke, namens het taal- en letterkundig congres van Breda. Vervolgens had de aanbieding plaats van den gedenkpenning, door L. Wiener gesneden; van adressen en bloemtuilen (een der bloemtuilen werd namens de stad Brugge aangeboden door den heer schepen Fonteyne); van eene prachtige zinnebeeldige lijst met een keurig geteekend en geschilderd diploma, uit naam der Breidelcommissie van Brugge enz. Daarna uitvoering van den volgenden Huldezang, gedicht door den zeer eerw. heer H. Claeys, leeraar te Sint-Nicolaas, en gesteld voor koor met orkest door Edgard Tinel, die de uitvoering leidde: Wij naadren - duizendtallen
Die roemen op uw naam -
Uw Klauwaarts, allen, allen,
En hand in hand te zaâm.
Zie welk een stoet zijn rangen
Onmeetlijk openspreidt -
Een volk, met huldezangen
Aan uw onsterflijkheid.
Meer dan zijn roem verkonden
Hoort Vlaandrens Hartetolk....
U spreekt uit al de monden
De liefde van dat volk,
U, schilder van zijn zeden,
Vertrouwling van zijn haard,
Die 't erfdeel van 't verleden
- Ons taal - ons hebt bewaard.
Uw volksverhalen streelden
't Aandachtig avonduur:
De Vlaming kent uw beelden
In leven en figuur.
Ons Breidel, de Artevelden
Herrijzen voor onze eeuw....
Hoe galmt door Kortrijks velden
Het ‘Vlaanderen den Leeuw!’
Herdenk nog eens die dagen:
Ons Vlaandren zweeg en sliep,
Toen uw verhaal zijn sagen
En heldentijd herschiep.
Herdenk hoe 't volk ontwaakte,
En 't oog naar u gekeerd,
In Vlaamsch gevoel weer blaakte....
Het had zijn roem herleerd.
Toen kwam van alle zijden
Een mannenschare fier,
Omgord tot kloeke strijden,
Ontvlamd in dichtervier....
Geniet dit groot herdenken,
En hoor hun aller zang:
‘Hij gaf de levenswenken!
Den Hoofdman lof en dank!’
Van op ons Noorderduinen
En Schelde- en Rijnland door,
't Klinkt al van lofbazuinen
In 't Dietsche volkenkoor.
Ons roem en ons historie,
Ons taal en volksbestaan
Zijn met uw naam en glorie
De wereld rondgegaan.
Muziek en voordracht maakten een goeden indruk en werden zeer gul toegejuicht. Het lied, getiteld Conscience Hymnus, van Em. Hiel, getoonzet door Peter Benoit, dat, met begeleiding van klavier en koor, door den heer E. Blauwaert zou gezongen worden, moest door gebrek aan tijd achterwege gelaten worden, evenals het lied Verjaren, vriend, verjaren, getoonzet door wijlen Willem De MolGa naar voetnoot(1). Wij deelen die gedichten op blz. 168 en 169 mede. De zeer gunstig gekende muziekschool van Sint-Joost-ten-Noode en Schaerbeek, de maatschappijen Artisans réunis, Katholieke Kring, Benoíts Kring, Fidélité, Réunion chorale, Ste-Gudula-kring, Burgerkring enz. verdienen den meesten lof om hare welwillende medewerking, die zeer veel bijgedragen heeft tot het welgebakken van een der voornaamste gedeelten (het muzikaal gedeelte) van het feest. | |
[pagina 166]
| |
Ofschoon het muzikaal programma van wat er op de Beurs te doen stond, niet gansch was afgeloopen, verlieten Conscience en de feestende schare het gebouw. Het was toen ruim 6 ure. De opeengepakte volksmenigte die de omliggende straten vulde, juichte Conscience hartelijk toe en bij het instappen van het rijtuig trad een werkman vooruit, die den beminden volksschrijver in eene ongekunstelde toespraak geluk wenschte en met een luid geroepen: leef nog lang! afscheid nam. Al de in den stoet aanwezig geweest zijnde maatschappijen ontvingen ter Beurze exemplaren van Wieners gedenkpenning met den beeldenaar van Conscience. Rijtuigen voerden intusschen de familie Conscience en de leden der inrichtingscommissie naar het Weener hotel, in de Gaffelstraat, waar zij zich om eenen disch vereenigden; de heer schepen C. Buls, dienstdoende burgemeester der hoofdstad, was mede aangezeten. Terwijl hij aan tafel was, werden Conscience nog velerlei gelukwenschen en ook een aantal geschenken (waartusschen een kistje dusgenaamde Conscience-sigaren) aangebracht. Onder de gelukwenschen vermelden wij die van een zeker getal personen, waaronder de heer C. Dustin, schepen van Brussel, en zijne echtgenoote, welke zich terzelfder tijd als Conscience in het hotel bevonden. Vanwege in het hotel aanwezige Antwerpenaren (de heeren G. Schoïers, J. Van Herendael, J. Hellemans, J. Ipert en anderen) bracht men Conscience gedurende den maaltijd, den volgenden heilgroet: ‘Sinjoors van den Nederduitschen Bond en Het Vlaamsche Volk van Antwerpen wenschen hunnen doorluchtigen stadgenoot smakelijken maaltijd en hopen hem morgen in het Paardeken te zien.’ Conscience is zijne stadgenooten in de zaal, waar zij zich bevonden, gaan bedanken om hunne beleefdheid. ‘Zegt aan de Antwerpsche vrienden, zoo sprak hij, dat ik hun innig dankbaar ben voor alles wat zij ter mijner eere doen, maar de aandoeningen van dezen heugelijken dag beletten mij hunnen wensch voor morgen in te willigen.’ Intusschen was de verlichting op de Grootemarkt en het prachtig stadhuisGa naar voetnoot(1) begonnen, terwijl men reeds in de omliggende straten Bengaalsch vuur brandde en zich allerwege spelende muziekmaatschappijen vertoonden. Jammer genoeg begon het omtrent 7 ure te regenen. Gelukkiglijk waren de poorten van het stadhuis, waar de avondbijeenkomst zou plaats hebben, reeds ten half acht langs de Amigostraat geopend. Zulks verschafte ons de gelegenheid om de groote gothieke zaal, waar vroeger de oude Staten van Brabant vergaderden en die langs boven uit de welfsels met gas verlicht was, en andere zalen van het stadhuis te bezichtigen. Eerstgenoemde is allerzijds van eikenhouten beschot en beeldhouwwerk voorzien, geleverd door gebroeders Goyers, van Leuven; hare fraaie tapijten, naar teekeningen van Willem Geets, komen uit de fabriek van Braquenié en cie, te Mechelen (zie blz. 137). In de beeldsteden is nog maar een beeld aangebracht. Wij bezochten ook de lange gaanderij, waar zich de geschilderde portretten bevinden van onze vroegere vorsten, en de zaal waar de 15 gezichten van het oude Brussel door J.B. Van Moer prijken, door ons vermeld in 1876, blz. 147. In de burgemeesterskamer zagen wij een portret van den koning der Nederlanden Willem I, geschilderd door J. Paelinck, van Gent, en in het nevenvertrek eene verkleinde kopie van het beroemde Lam Gods, van J. Van Eyck, enz. enz. In de gaanderij en in de zaal naast de werkkamer van den burgemeester waren groote buffetten opgesteld, voor de gelegenheid rijkelijk voorzien van fijne eetwaren, dranken, ijsroom, sigaren enz. Eenige honderde waskaarsen, op prachtige candelabres, verlichtten die verschillende plaatsen. Ten 8 ure verscheen de heer C. Buls, ditmaal in ambtelijke kleeding, alsook de schepen de l'Eau d'Andrimont en een aantal gemeenteraadsleden, waartusschen wij den advocaat E. Van der Plassche hebben opgemerkt die, zooals men weet, de eerste Fransche vertaling van een van Conscience's werken maakte, namelijk van De loteling. De groote gothieke zaal was eivol, toen ongeveer het kwartier voor 9 ure, Conscience en de zijnen met de leden der inrichtingscommissie op het stadhuis verschenen. De heer schepen Buls, in zijne hoedanigheid als dienstdoende burgemeester van Brussel, hield de volgende toespraak in de Vlaamsche taal: ‘Mijnheer, | |
[pagina 167]
| |
de gemeenteoverheden pogen ze te eerbiedigen, en indien men u op alle punten nog niet heeft recht laten wedervaren, zoo zijt gij machtig genoeg om weldra de laatste hinderpalen uit den weg te ruimen. De heer Buls besloot zijne rede, met Conscience toe te drinken uit den door L. Van Ryswyck in zilver gedreven beker, dien de beroemde schrijver in 1851 door de leden der maatschappij Voor Tael en Kunst te Antwerpen werd aangeboden, op een groot Vlaamsch feest dat den 19n Augustus in den Schouwburg van Verscheidenheden plaats had.Ga naar voetnoot(1) De Vlaemsche School gaf in 1855, blz. 62, eene afbeelding van dezen beker, geteekend door Edw. Dujardin en in hout gesneden door wijlen H. BrownGa naar voetnoot(2) met een artikel van E. Zetternam. Conscience antwoordde als volgt: ‘Mijnheeren, Na luide toejuichingen werd gevolg gegeven aan des sprekers voorstel. Na nog een dronk van L. Van Ryswyck op de toekomst der Vlaamsche zaak, begon het raout, door het gemeentebestuur aangeboden. In 1876 had men dergelijk feest als ‘kransje’ opgegeven en wij maakten toen de opmerking dat die benaming minder juist was. Kramers' woordenboek omschrijft het Engelsche woord ‘raout’ als eene groote fijne partij; zóó mocht het feest ten stadhuize in den vollen zin van het woord genoemd worden. Het strekte Brussel en zijn gemeentebestuur in alle opzichten tot eer; het was der hoofdstad waardig. Deze uitspraak was in aller mond. Niettegenstaande den regen, was op de luisterlijk verlichte Grootemarkt het openbaar feest ten 8 ure begonnen, met het volgende Feestkoor van Florimond Van Duyse, gedicht door Em. Hiel: Henen vlucht de duistre wolk,
Op, blik uit uw droeven kolk,
Vlaandrens volk! Vlaanderens volk!
Komt, komt, viert Conscience-feest,
Blij van geest!
Vlaandrens volk,
Voelt ge u niet herboren?
Een mannenschaar, zoo kloek als fier,
Rijst op en roept u hier,
Hier!
Om 't scheppend reddingswoord,
Zijn woord!
Te hooren.
Hoort, hoort;
Op, uit uwe armoe, volk!
Op, uit der droefheid kolk!
Gij moogt u waardig toonen...
Gij, door de kunsten groot,
Gij leeft... ge zijt niet dood!
Viert, viert den besten uwer zonen.
Met der liefde rein geweten
Heeft hij zijnen plicht gekweten.
Rein van min en rein van zin,
Volk!
Vormt 't Vlaamsche huisgezin.
Eigen taal en eigen zeden
Heeft hij trouw en kloek beleden.
Wees getrouw der moedertaal.
Volk!
't Voert u ter zegepraal.
Eigen werk door eigen krachten
Was zijn edel zelfbetrachten.
Sticht thans stout door eigen werk,
Volk!
En gij zijt reuzensterk.
Eigen kunst is eigen leven,
't Was zijn heilig zielestreven.
Win door eigen Vlaamsche kunst,
Volk!
Der wereld roem en gunst.
| |
[pagina 168]
| |
Hooggeroemd is zijn naam,
Juicht te zaam.
Stem des volks, klaar als brons,
Juicht met ons:
Vlaandrens heerlijkheid,
Heeft hij met moed verspreid
Tot in de oneindigheid
Juicht met ons!
Vlaanderens weerdigheid
Heeft hij in 't licht geleid,
Tot in der eeuwigheid,
Juicht met ons!
Stem des volks, klaar als brons,
Juicht met ons!
Stem des volks, klaar als brons
Juicht met ons:
Hoe geroemd is zijn naam!
Juicht te zaam,
Juicht met ons!
De schoone muziek, de prachtige verlichting van het stadhuis en zijnen toren met Bengaalsch vuur en electriek licht, hielden in vollen regen aanhoorders en toeschouwers staan, totdat de aanhoudende regen hun eindelijk te sterk werd. De tekst der onuitgevoerde stukken van het programmaGa naar voetnoot(1) laten wij hier achter volgen. Heel den avond wandelde Conscience aan den arm van den heer Buls, wien hij zijne oude kennissen en vrienden uit Antwerpen, Brugge, Kortrijk enz. voorstelde. Het feest was een waar vriendenfeest op grooten voet en de heer Buls werd allerzijds en ook door den held van het feest geluk gewenscht om het gulhartig en waarlijk onbekrompen onthaal, waarop zoovelen in het paleis der Brusselsche gemeente werden vergast. Voor middernacht verliet Conscience met zijn gezin het stadhuis, onder de toejuichingen van de aanwezigen; de heer dd. burgemeester bracht hem tot aan het rijtuig waarin hij huiswaarts keerde om gaan uit te rusten van al de aandoeningen van dezen dag, dien hij voorzeker evenmin als het Vlaamsche volk ooit vergeten zal. Wel hem, die zulke eer, zooveel geluk beleven mag; maar zoo iemand, dan verdiende het Conscience. Désiré Van Spilbeeck. |
|