De bovenbak hangt tusschen twee stellingbooten in; deze booten zijn aan elkander vastgemaakt, en bij middel van windassen en takels, die aan de stellingen zijn bevestigd, kan men den bak oplichten en laten zakken.
Eene sleepstoomboot brengt de gekoppelde schepen met het ijzeren gevaarte tot op de plaats van de rivier waar het werk moet verricht worden, en waar men vooraf, door baggeren of dreggen, den bodem zooveel mogelijk van slijk gezuiverd heeft.
Daar gekomen, hijscht men, met de windassen, den ijzeren bak of mantel zoo hoog op, dat hij een meter van het water verwijderd blijft.
Dan wordt de onderbak aangebracht en nauwsluitend vastgemaakt aan den bovenbak.
Als dit gedaan is, wordt er op den aldus verkregen bodem van den dam, dat is dus op het deksel van den onderbak, eene laag beton gestort, die deel uitmaakt van de grondvesting van den muur. Daarna begint men in den bovenbak te metsen.
Om, als de onderbak, dien men de werkkamer noemt, op den grond neergelaten is, daaruit het water te verwijderen en aan de arbeiders lucht te verschaffen, wordt er bij middel van een stoomtuig, dat op de stellingbooten staat, samengeperste lucht naar beneden gegeven langs eene soort van schouw of schacht, waarin eene ijzeren ladder hangt, die men afdaalt om in den onderbak te komen.
Bovendien is er, wat men een luchtsas noemt, langs waar men van de buitenlucht in den gepersten dampkring overgaat. Voorts zijn er nog vier schouwen door welke het beton ingestort wordt, wanneer alles zich daartoe gereed bevindt.
Als het metsen van den muur in den bovenbak ver genoeg is gevorderd, laat men dezen bak vol water loopen en zinken en terzelfder tijd wordt er in den onderbak, die aan den bovenbak vast is, overvloedig lucht geperst, waardoor het water benedenwaarts verwijderd wordt.
Den grond bereikende, dringen de vier scherpe kanten van den onderbak, die, gelijk wij reeds zeiden, geenen bodem heeft, in het slijkerig bed van de rivier. Door het inpompen van samengeperste lucht, langs de boven water uitstekende schouw, belet men het water in den onderbak of werkkamer te dringen.
De twee aaneengevijsde ijzeren bakken, staan nu, de eene boven den andere, op den grond van de Schelde.
Den onderbak hebben wij vergeleken aan een groot deksel eener doos. De vergelijking is juist. Als men zich in den onderbak bevindt, staat men tusschen vier ijzeren muren, waartegen het water der Schelde aanklotst, en boven zijn hoofd heeft men eene ijzeren zoldering, op welke de muur draagt, dien men bezig is te metsen. Maar met de voeten betreedt men den naakten bodem van de rivier, uit welks nattig slijk en zand men allerzijds schelpen kan ophalen, die meestal grof en zeer dik zijn. Alleen de hevige werking der samengeperste lucht, die het water belet door den grond te dringen, verhindert het onderloopen van den bak. Nochtans wordt men weinig of niets gewaar van de buitengewone luchtgesteltenis die in deze vreemdsoortige werkkamer heerscht. Het is als bevond men zich in een zeer diepen kelder. Anders niet.
Bij het licht van waskaarsen (bougies), die men brandt omdat zij het minste smoor afgeven, wordt in den onderbak gewerkt aan het ontgraven van den grond. Dit duurt zoolang, tot dat men den vasten grond bereikt. Wat men opgraaft bestaat grootendeels uit min of meer schelpachtig zavel en modder. Het wordt geschept in bakken en, met van boven aangevoerd water vermengd, bij middel der samengeperste lucht langs buiten in de rivier gespoten.
Wij hebben gezegd dat een onderbak 25 meters lang en 9 meters breed is. Hij beslaat dus eene oppervlakte van 125 vierkante meters en moet 10 1/2 meters en soms dieper beneden laag water op den grond gezonken worden. Het ontgraven van die 125 vierkante meters duurt gewoonlijk 8 dagen, of 192 aaneenvolgende werkuren. Er wordt dag en nacht gewerkt. Voor iedere werkkamer zijn er 16 werklieden; zij werken bij ploegen van 6 man, elke ploeg gedurende 6 uren; iedere werkman trekt een frank per uur.
Wanneer de ontgraving gedaan en de vaste grond bereikt is, wordt de onderbak vol beton gegoten en neemt men de schouwen weg. De metserij wordt voortgezet tot dat de kaai eene voldoende hoogte boven laagwaterpeil heeft bereikt. Alsdan begeven zich werklieden naar beneden, langs eene ook met samengeperste lucht gevulde ruimte, welke rondom den binnenkant van den bovenbak of mantel bestaat, en maken de vijzen en bouten van de werkkamer los. De bovenbak of mantel wordt opgelicht en door de stellingschepen naar eene andere plaats gevaren, om weer opnieuw dienst te doen. Alleen de ijzeren werkkamer zit bekneld onder den muur en blijft op hare plaats.
Al het metselwerk van den nieuwen kaaimuur wordt van dusgenaamde klampsteen gemaakt. (De heeren aannemers Couvreux en Hersent hebben voor eigene rekening te Hemixem eene steenbakkerij van 20 hectaren grootte opgericht die omtrent 25 millioen kareelen per jaar kan leveren.) De buitenkant van den kaaimuur (rivierwaarts) wordt van arduin gemaakt, van 1 meter beneden laagwaterpeil tot bovenop waar een blauwe deksteen wordt gelegd. Het oppergedeelte zal zich 6m35 boven laagwaterpeil bevinden.
Boven laag water worden de metselwerken naarmate het tij opgetrokken.
De grondvesting van den nieuwen kaaimuur is 9 meters breed; de gemetselde muur is van onder 7 meters breed; de grondvesting maakt 1 1/2 meter uitsprong langs de buitenzijde (in het water) en 0m50 langs de achterzijde (stadwaarts). De geheele muur is 14m35 hoog. Naar boven toe vermindert de dikte van den muur in zulke verhouding, dat zij op de hoogte van laagwaterpeil 6m25 en aan het oppergedeelte 6 meters bedraagt.
Zooals men weet, wordt de nieuwe kaaimuur op zulke lijnrichting gebouwd, dat de Schelde daardoor langsheen de stad Antwerpen over geheel hare uitgestrektheid eene regelmatige en gelijke breedte van 350 meters verkrijgen zal. (De breedte der Schelde bedroeg nabij Burght omtrent 400 meters, aan het afgebroken Zuiderkasteel 590 meters, aan het Bolwerk 335 meters, aan St.-Jansvliet 390 meters, aan het Kranenhoofd 270 meters, aan Kattendijk 400 meters.)
Van de nieuwe lijnrichting wordt verwacht, dat zij door de vereenigde werking van vloed en ebbe en de opruiming der zandplaten het stroombed der Schelde belangrijk verbeteren en namelijk bij laagwater nog 8 meters diepte tegen de kaaien verschaffen zal. (Zoo onregelmatig als hare breedte, is thans de diepte der Schelde: over het voormalig Zuiderkasteel is het vaarwater op eene plaats 4, op de andere 8 meters diep; over het Kranenhoofd bereikt de diepte op sommige plaatsen 15 meters, op andere plaatsen 12 en 8 meters.)
De eigenlijke kaaien, tusschen de huizen en het water, zullen 100 meters breed gemaakt worden, waarom dan ook al de huizen (ten getale van omtrent 700) langsheen de Werf en in daarachter liggende straten moeten afgebroken worden. Het behoeft wel niet te worden gezegd, dat ook daarvoor eene uitgaaf van millioenen zal moeten gedaan worden.
Al de voornoemde werken worden door het Belgische staatsbestuur uitgevoerd en bekostigd. De hooge regeering