De gebroeders F. en P. Hemony.
De in Holland verschijnende Kunstbode deelde eenigen tijd geleden een artikel mede, waarin, uit onuitgegevene en onlangs ontdekte handschriften, belangrijke mededeelingen worden gedaan nopens de gebroeders F. en P. Hemony, waarover de heer Ed. Gregoir in de Vlaamsche School reeds gewaagde in 1865, blz. 162.
Uit een stuk, berustende in het kerkarchief van Venray, blijkt, dat men aan deze stad de komst van Petrus Hemony in Holland (Februari 1645) zou te danken hebben. (De heer Gregoir noemde de stad Zutphen in Holland en het jaar 1646.) De eerste kunstarbeid, door Hemony verricht, moet dus achteruit geschoven worden tot een jaar vroeger, zijnde dat der groote klok van Venray, wegende 3564 kilos. Dat werk was zoo rijk en zoo kunstig met beelden gestoffeerd, dat men te Venray reeds mag begroeten den beeldgieter van den Atlasreus met zijne wereldsfeer en van de zes andere gevelbeelden van het stadhuis te Amsterdam.
Na Venray mocht Zutphen gedurende ruim 10 jaren de Hemony's in zijn midden bezitten. Van daar verspreidde zich 's mans roem in de Zuid-en Noord-Nederlanden. Antwerpen had alreeds, blijkens het collegiaal aktenboek, 17 November 1653, den meester opgezocht te Zutphen (zie onzen jaargg. 1878, blz. 129); Amsterdam deed hetzelfde, maar Hemony is daar niet gegaan voor 1657. Te Zutphen en te Amsterdam hebben de Hemony's in Noord-Nederland gewoond. F. Hemony overleed te Amsterdam en werd in de Nieuwe Kerk op het choor begraven op 22 Mei 1667. Toen ging de heele zaak over op Petrus Hemony die, blijkens dezelfde begrafenisboeken, 13 jaren later is gestorven. Uit een brief van Margaretha Hemony, dochter van Frans, geschreven den 20n Februari 1680, aan den abt van Eename, bij Audenaarde, blijkt dat hij overleden is den 17n Februari. Even als zijn broeder is hij op het choor in de Nieuwe Kerk begraven den 22n Februari. Met Hemony, zoo is aller schrijvers eensluidende uitspraak, is ook zijne kunst ten grave gedaald. Heeft Hemony dan niet zijn kunstgeheim in schrift achtergelaten? Heeft niet één zijner leerlingen, zijner werklieden, den meester dat geheim afgeleerd?
Toen op het taal- en letterkundig congres te Maastricht (zie 1875, blz. 129) over Hemony gesproken werd, was er nog niets gekend uit de pen van Hemony dan slechts enkele bladzijden die Amsterdam bezit: Gedrukt tot Delf, bij Pieter Oosterhout, anno 1678, en tot titel en onderwerp hebbende: De onnoodsakelijkheid en ondienstigheid van Cis en Dis in de bassen der klokken, vertoont uit verscheidene advysen door Mr Pieter Hemony, klokkengieter der stadt Amstelredam. In dat werkje komt geene letter voor betreffende het kunstgeheim der Hemony's.
De schrijver van het vermeld artikel is in bezit gekomen van 28 brieven, door P. Hemony eigenhandig geschreven, niet voor de pers als de boven aangestipte bladzijden, maar aan een hoog vereerden vriend in België. Buitendien vond schrijver, in een deel afkomstig uit de bibliotheek van den beroemden Isaac Vossius, een allerbelangrijkst stuk van P. Hemony, om in Keulen en in Rome een bewijs van de Nederlandsche klokkenspeelkunst aan het oordeel van zaakkundigen te onderwerpen, en zoo aan den man te brengen.
Met deze bescheiden, te zamen genomen, hoopt schrijver het geheim der klokkengieters toe te lichten. Margaretha Hemony, dochter van Frans, huishoudster van den ongehuwden Petrus, schreef 25 Maart 1680 uit Amsterdam onder andere:
‘Onze Cosijn Mamertus Fremy heeft de plaets van Oom Zalige nog niet bekomen; maer sijn goede aparentie om daer toe te geraecken, alsoo hij naer oordel ende naergelaten atestatie van Oom de beste werckman is die hij oijt heeft onderwesen. Oft hij nu bequaem is tot het accorderen daervan hebben wij geen experientie. Ick twiffele seer ofte Oom hem het uyterste sekreet sal geleert hebben, daerom can hem in die qualiteijt niet recommandeeren, het can nogtans sijn dat hij door het gedurig bijwesen dit heeft afgesien......’
Voor deze stelling zijn nog andere bewijzen in die brieven te vinden, edoch noch Mamertus Fremy, noch Claude Fremy verstonden de kunst der Hemony's. Dat hebben hunne werken helaas! bewezen. Zelfs Claes Noorden en Alb. De Graaf waren nog op lang na geene afstammelingen der Hemony's, al volgden zij hen op te Amsterdam in de nu verhuurde klokgieterij.
Met Hemony werd bereikt, maar ook met hem eindigt het primaatschap van Holland, van Amsterdam, in het rijk der klokkenspelen. Alles, wat na Hemony is gekomen, was, als kunstenaar of als kunstgewrocht, het levend of het luidend bewijs dat de meester er niet meer was.
De heer Gregoir drukte in 1865 er zijne verwondering over uit dat geen gedenkteeken het graf van Hemony versierde. Schrijver van gemeld artikel zegt: ‘Geen kunstvak onzer geschiedenis is zoo éénpersoonlijk als dat van het onzen voorvaderen zoo dierbaar klokkenspel. Billijk zou het zijn, eene der nieuwe straten of kaden in Amsterdam te begiftigen met den naam van Hemonystraat of Hemony-kade.’