De Vlaamsche School. Jaargang 26
(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| |
Abraham Ortelius. 1557 + 1578.Het jaar 1460 had Willem Ortels zijn geboortestad, Augsburg, verlaten, om naar Antwerpen te komen, waar hij zich metterwoon vestigde en in het huwelijk trad. Welk bedrijf de man uitoefende is ons niet gebleken; hij liet twee kinderen na: een jongen met name Leonard, en een meisje, Otillia. Deze laatste trouwde met Jacob van Meteren, van Breda, die de hervormde leer toegedaan was en onder wiens toezicht hier verboden bijbels werden gedrukt. Uit dien echt werd den 9n Juni 1535 de Antwerpsche schrijver der Nederlandsche geschiedenissen, Emanuel van Meteren, geboren. Leonard Ortels trouwde met Anna Herwayers, en den 4n April 1527 schonk deze het leven aan eenen zoon, die later onder den naam van Abraham Ortelius, in de geleerde wereld, als de voornaamste aardrijksbeschrijver van zijnen tijd, een beroemd man worden moest. Leonard Ortels had slechts twee kinderen, een jongen en een meisje met name Anna; ook besloot hij zijnen eenigen zoon eene voortreffelijke opvoeding te geven, als zijnde dit het schoonste fortuin dat hij hem kon nalaten; doch hij stierf toen de knaap nauwelijks den ouderdom van acht jaren had bereikt. De jonge Abraham was dus eensklaps van zijn besten steun beroofd; evenwel bezat hij zooveel leerzuchtigheid dat hij, wat ouder geworden zijnde, zich uit eigen beweging met iever op de studie toelegde en niet alleen Fransch, maar ook Latijn en Grieksch op korten tijd aanleerde. Hij beoefende verder ook onverdroten de kennis der aardrijksbeschrijving, en reeds in 1547, dus slechts twintig jaren oud, werd hij lid van de toenmaals zoo bloeiende St.-Lucasgilde, waar wij hem op gemeld jaar, in den Liggere als volgt aangeteekend vinden: Abraham Ortels, afsetter van carten. Hij had dus een bedrijf gekozen dat met zijnen smaak overeenkwam, namelijk het verlichten of enlumineeren van landkaarten. Daarbij was hij een hartstochtelijk liefhebber van oudheden en hij bezat welhaast eene zeer schoone verzameling historiepenningen.Ga naar voetnoot(1) Toen hij den ouderdom van dertig jaren had bereikt, besloot hij, zich uitsluitend aan de studie der aardrijksbeschrijving toe te wijden. Hij las met voorliefde de oude reisboeken, nam daaruit aanteekeningen nopens de ligging der verschillende landen, verzamelde al de landkaarten die hij kon machtig worden, deed daartoe gedurig uitstapjes, bezocht dikwijls de jaarmarkt van Frankfort, en wist zich aldus alles te bezorgen, dat met zijne geliefkoosde wetenschap in betrek stond. De gebrekkige kaarten werden door hem verbeterd, en zijne vrienden Geeraard Mercator en Michiel Coignet leenden hem in zijnen arbeid eene behulpzame hand, Eindelijk in 1570 verscheen zijn eerste Latijnsch werk, getiteld: Theatrum Orbis terrarum, in folio met 53 kaarten. Achter de voorrede vindt men eene wetenswaardige opsomming van de destijds bestaande landkaarten, welke hij voor de samenstelling van zijn werk had kunnen raadplegen. Volgens de gewoonte van dien tijd had hij zijnen naam verlatijnscht en noemde zich nu Ortelius in plaats van Ortels. Hoe het zij, zijn werk genoot een onmetelijken bijval. Van 1570 tot 1595 werd het zesmaal herdrukt, waarbij eene Vlaamsche en eene Fransche uitgave die hij zelve had bewerkt.Ga naar voetnoot(2) De kaarten werden immer verbeterd en vermeerderd: de uitgave van 1595 telt er reeds 115. Zijne gewone graveerders waren F. Hogenberg, van Mechelen, en de gebroeders F. en A. Artsen en Philip en Theodoor Galle van Antwerpen. Buiten dit bestaan er ook talrijke nadrukken van, alsmede vertalingen in het Italiaansch, Spaansch en Engelsch. De Vlaamsche titel van dit werk luidt als volgt: Theater oft Toonneel des Aertbodems, waer in te siene zyn die Landt-Tafelen der geheelder Weerelt, met een corte verclaringe derselver. - Antwerpen. 1571. | |
[pagina 44]
| |
Het is moeielijk te begrijpen hoe dergelijk werk hier zooveel opgang maken kon, want het was toen een jammerlijke tijd voor de Nederlanden in het algemeen en voor Antwerpen in het bijzonder. Keizer Karel, die onze schoone landstreken de parel zijner kroon noemde, had hen, toen hij het bewind vrijwillig vaarwel zegde, aan zijnen zoon Philips II overgemaakt, en deze, een man van een somber karakter, besloot al zijne landen op zijn Spaansch te regeeren, zonder daarbij onze aloude vrijheden, zeden en gewoonten eenigszins in aanmerking te nemen. De gewetensvrijheid bestond zelfs niet bij naam; men was gedwongen God te aanbidden, zooals dit door de Spaansche wetten en verordeningen werd voorgeschreven. Voor de andersdenkenden was geene genade; er waren voor hen maar twee uitwegen: zij moesten zich onderwerpen of wel het land verlaten. Die zakentoestand verergerde nog toen de moordzuchtige hertog van Alva hier heen kwam, met een oppermachtig bewind bekleed: de aanklevers der nieuwe leer werden uit hunne woningen opgelicht, voor zijnen bloedraad gesleept gemarteld en tot den brandstapel veroordeeld in geval zij hunne denkbeelden niet wilden afzweren. Wij willen niet uitweiden over het al of niet bestaan der Spaansche inquisitie hier te lande; wij laten dit betwiste vraagstuk vooralsnu ter zijde; doch wij zeggen dat, bijaldien de inquisitie hier niet bij name was ingericht, de aangewende vervolging tegen de dusgenoemde ketters er dan toch zeer goed aan geleek, zoowel in haren aard als in haren vorm en uitvoering. De talrijke bescheiden, in de laatste jaren hierover in het licht verschenen, toonen dit ten volle aan. Het kon dan ook niet anders, in dergelijke omstandigheden, of de oproervaan moest welhaast in de hoogte worden gesteken, en wanneer de landaard verdrukt en de vrijheden den nek worden omgewrongen, zooals het toen maar al te zeer het geval was, dan is de opstand wettig. Aan de geuzen der xvie eeuw worden te recht gruwelijke misdrijven ten laste gelegd; zij waren met het gemeen gespuis aangespannen, en onder de aanleiders waren vele gelukzoekers, die van hunnen kant ook geene verdraagzaamheid oefenden. Dit alles kan niet worden ontkend; doch iets blijft voor ons zeker en vast, namelijk dat de partij van Willem den Zwijger, door haar aanhoudend streven, het grootsche doel heeft bereikt hetwelk zij zich had voorgesteld, dat is de vrijmaking van de noordelijke provinciën der Nederlanden van de Spaansche overheersching. Onafhankelijk geworden, stegen deze welhaast tot het hoogste toppunt van bloei en welvaart, terwijl onze zuidelijke gewesten aan Spanje bleven onderjukt en allengs meer en meer verkwijnden en ten onder gingen. Ten einde aan de vervolgers te ontsnappen, ontvloden talrijke hervormden in stilte het land, om elders een veilig toevluchtsoord te zoeken. Onder degenen welke ter oorzake van den gewetensdwang de stad Antwerpen verlieten, bevonden zich Jacob van Meteren en zijne vrouw. Het vaartuig, waarop zij naar Engeland stevenden, werd onderweg door een Fransch oorlogschip aangetast, er vloog een kanonbal in den buskruitvoorraad, met het gevolg dat het vaartuig werd vernield en al de menschen die er op waren in de golven het leven verloren. Toen de gehate hertog van Alva eindelijk het bestuur der Nederlanden aan Requesens had moeten overlaten, konden de burgers een weinig adem scheppen, want de nieuwe landvoogd was een kalm en bezadigd man, die aan alle noodelooze vervolgingen een einde stelde. Ortelius nam die gelegenheid waar om met zijne vrienden Jan Vivien, van Valencyn, en H. Scoliers, van Antwerpen, een wetenschappelijk reisje te doen door de voornaamste steden van ons land, en tevens ook eenige steden van Duitschland te bezoeken. Overal genoten zij bij de geleerde mannen het meest vriendschappelijke onthaal en verkregen toegang tot de kabinetten en kunstverzamelingen, en bij zijne terugkomst stelde Ortelius zijne bevindingen te boek, hetwelk later in het licht verscheen onder den titel van Itinerarium per nonnullus Galliae Belgicae partes, Abrahami Ortelii et Joannis Viviani. - Antv. 1584. Tijdens zijne afwezigheid had de protestantsche partij hier niet stil gezeten. Zij vroeg nu niet meer, maar eischte voortdurend meerdere voorrechten, en toen haar niet alles kon worden toegestaan, begonnen de woelingen met grooter hevigheid dan te voren. Dat Ortelius zich met die partijtwisten zou hebben ingelaten, is niet aan te nemen, want hij was een vredelievend man, welke enkel in stilte dien rampzaligen toestand zal hebben betreurd. In de eerste helft van het jaar 1575 had zijn neef Emanuel van Meteren, die zich met den handel bezig hield, bij hem zijnen intrek genomen. Den 2n Mei werd hij, toen hij van de Beurs huiswaarts keerde, aangehouden en gekneveld naar den Bakkerstoren gebracht, en 's avonds met nog drie andere personen in een houten huisje opgesloten. Volgens men voorgaf waren zij beschuldigd met de noordelijke gewesten handel te hebben gedreven; van Meteren dacht integendeel dat hij wegens geloofszaken werd vervolgd en was zeer voor zijn leven beducht. Door bemiddeling van zijne vrienden A. Ortelius, J. Hoefnagels en Hofman werd hij den 20n Mei echter weder ontslagen, doch ontving daarbij het bevel zich onmiddellijk voor Engeland in te schepen. Spoedig daarop vertrok hij dan ook naar Londen en Abraham Ortelius vergezelde hem op die reis. Beide bezochten Engeland en Ierland, en na er een paar maanden verbleven te hebben, keerde Ortelius alleen naar Antwerpen terug, terwijl zijn neef zich te Londen vestigde, waar hij, in 1583, consul der Nederlandsche kooplieden werd.Ga naar voetnoot(1) Te Antwerpen hadden de zaken intusschen geene voor de stad gunstige wending genomen: er waren nog donkere wolken in het vooruitzicht. Vooral de 4e, 5e en 6e November 1576 waren noodlottige dagen, welke in de geschiedenis onder den naam van ‘de Spaansche furie’ met bloedige letteren zijn ge- | |
[pagina 45]
| |
[b]oekt. De overmoed en bloeddronkenheid der Spaansche huur[l]ingen hadden het hoogste toppunt bereikt; hun moedwil kende geene palen meer. Verhit op moord en plundering, togen zij van heinde en verre naar die handelstad welke zij als hunne prooi aanzagen, en met medewerking der soldaten van het kasteel, werd Antwerpen, ondanks den heldenmoed der burgers, door het moordgespan overrompeld. Overal werd de brandfakkel gezwaaid en het stadhuis benevens nog omtrent zes honderd huizen werden door de vlammen vernield. Honderde menschen verloren in den vuurgloed het leven en verscheidene duizenden, waaronder weerlooze vrouwen, en kinderen, werden meedoogenloos om hals gebracht. Toen de Spaansche beulen het branden en moorden moede waren, begonnen zij te plunderen: de voornaamste kooplieden, de prachtigste winkels en de rijkste magazijnen lagen het eerst aan de beurt. Behalve geld, goud- en zilverwerk, diamanten en andere kostbare voorwerpen, roofden de schelmen nog alles wat eenige waarde had. Wanneer ze niets van belang ontdekken konden, werden de burgers zoolang gepijnigd tot ze de plaats aanwezen, waar ze hunne schatten verborgen hadden. Het moorden en plunderen had drie dagen zonder ophouden geduurd; onmetelijke rijkdommen waren in de handen van het Spaansch geboefte gevallen, en dit had dan ook de ondergang van talrijke burgers voor gevolg. Onder de slachtoffers behoorde de voor eenige dagen nog schatrijke diamantenkoopman Hoefnagels. Vroeger kon hij in pracht en weelde leven; nu was hij ten gronde gericht. Zijn zoon Joris had van jongs af eene onweerstaanbare neiging voor de schilderkunst aan den dag gelegd, en ofschoon de vader hem liefst in zijn eigen vak had opgeleid, werd het den jongeling eindelijk toch vergund zijn natuurlijken aanleg te volgen. Joris Hoefnagels was een hartstochtelijk beminnaar van natuurtooneelen; hij deed eene reis in Spanje, van waar hij een schat van teekeningen medebracht; hij had niet alleen de groote steden, maar ook de dorpen en het binnenland bezocht en aldus het karakter van elke landstreek grondig leeren kennen. Toen hij, na eene lange afwezigheid, in zijne moederstad was teruggekeerd, stond hij welhaast als een behendig teekenaar bekend en bekwaamde hij zich verder in de schilderkunst. Nu leefde hij stil en rustig in het ouderlijke huis, waar hij zich onbekommerd op de kunst toelegde, toen de Spaansche furie eensklaps losbrak en onverwachts al zijn geluk den bodem kwam inslaan. Maar had men hem van gansch zijn fortuin beroofd, zijn talent had men echter niet kunnen plunderen, dit bleef hem eigen, daarmee kon hij, God dank! in de wereld vooruit. Wat eerst eene liefhebberij was, werd thans eene broodwinning. Na het vertrek der Spanjaarden, waren de onlusten echter nog niet gestild, want toen de hervormden eindelijk de overmacht in handen kregen, begonnen zij op hunne beurt de Roomschgezinden te hinderen en te kwellen, en aldus traden zij de verdraagzaamheid, welke zij eenigen tijd te voren voor zich hadden ingeroepen, nu zelven met de voeten. Treurige tijden inderdaad! Waarschijnlijk al die woelingen moede, besloot Abraham Ortelius met zijnen vriend den kunstschilder Hoefnagels, te zamen eene reis naar Italië te ondernemen. De eerste had bij die reis een wetenschappelijk doel, namelijk het opnemen van de oude plaatselijke benamingen voor het voltooien van zijn Thesaurus Geographicus; wat Hoefnagels betreft, deze wilde zich in den vreemde volmaken, er tevens, als de gelegenheid er zich toe aanbood, een bestaan zoeken, en dan zijne jonge vrouw, die hij bij zijnen vader achterliet, bij zich ontbieden. Te Augsburg werden onze reizigers door de heeren Fugger welwillend ontvangen en in hunne prachtige woning de gastvrijheid verleend. Deze raadden hun aan om te Munchen het kabinet van den keurvorst van Beieren te gaan bezichtigen en gaven hun eenen aanbevelingsbrief mede voor dien vorst, welke hun dan ook beleefdelijk ontving, en hen niet alleen zijne kunststukken liet bewonderen, maar hun zelfs tot gids diende in de andere kabinetten der stad. Nadat de keurvorst eenige miniatuurschilderingen van Hoefnagels had gezien en gekocht, wist hij dezen over te halen zich aan zijnen persoon te verbinden, wel te verstaan, na het eindigen van de voorgenomen reis naar Italië. Ortelius vertrok met zijnen reismakker naar Venetië, van waar zij zich naar Rome begaven. Aldaar werden beide goed onthaald door den kunstlievenden kardinaal Farnees, welke insgelijks pogingen aanwendde om Hoefnagels bij zich te doen blijven, waarin deze echter niet kon toestemmen, dewijl hij zijn woord reeds den keurvorst van Beieren had verpand. De twee vrienden bezichtigden al de merkwaardigheden en kunstverzamelingen van de hoofdstad der christenwereld; na er geruimen tijd te hebben verbleven, reisden beide naar Napels en bezochten vervolgens al de voornaamste steden van Italië, en terwijl Hoefnagels zich veelal met zijne kunst onledig hield, verzamelde Ortelius penningen, medailles, bronzen en andere antieke voorwerpen. Hij teekende de oude benamingen der steden en plaatsen nauwkeurig op, ten einde de oude landbeschrijving met de nieuwe in overeenstemming te kunnen brengen. Onze reizigers bezochten ongetwijfeld ook een deel van Frankrijk, want op den ouden Druïdeusteen van Poitiers heeft men hunne namen gegrift gevonden, benevens die van Galle, Bloemendael, Sadeler, Hogenberg, Mercator, Mostaert en andere Vlaamsche kunstbeoefenaars. Bij hunne terugkomst te Munchen bleef Hoefnagels bij den keurvorst, welke reeds eene som van twee honderd gouden kronen aan zijne vrouw had gezonden, voor het bekostigen der reis, om zich bij haren man te komen voegen. Hoefnagels vervaardigde voor den keurvorst prachtige miniatuurschilderingen; daarna was hij eenige jaren in dienst van den aartshertog Ferdinand van Oostenrijk en volgde deze naar Inspruck, waar hij een missaal, op velijn, met kostbare miniaturen versierde; hij genoot daarvoor eene jaarwedde van acht honderd gulden en bekwam bij de voltooiing van zijn werk nog twee duizend gouden kronen en eene schoone gouden ketting. Vervolgens ontbood keizer Rudolf hem naar Praag, met last om in vier folioboeken verschillende dieren, vogelen en visschen te schilderen. | |
[pagina 46]
| |
De keizer was over zijnen arbeid zoo voldaan, dat hij hem, bij het voleindigen van zijne taak, met eene levenslange ruime jaarwedde begiftigde, zoodat onze stadgenoot te Weenen onafhankelijk kon gaan leven. Wat Ortelius betreft, deze was van Munchen alleen naar Antwerpen teruggekeerd, waar hij zich met het herzien en verbeteren zijner werken bezig hield. In 1587 verscheen zijn Thesaurus Geographicus, zijnde het belangrijkste aardrijkskundig woordenboek, dat tot nu toe gedrukt was, en waarmee hij dan ook veel lof inoogstte. Ziehier, volgens Kiliaen's vertaling, wat de Italiaan L. Guicciardini, in zijne Beschrijving der Nederlanden, over Antwerpen sprekende, van Ortelius zegt: ‘Heeft oock noch Abraham Ortelius, een gheleert man, ende uytnemende Mathematicien, die 't zyner grooter eeren ende ten vernoege van alle man in 't ghemeyn uytghegheven heeft Theatrum Orbis Terrarum, dat is, het Tonneel des Aerdtbodems: een seer schoon werck voorwaer ende wonderlycken profytelyck, soo wel om de inventie, als om de leeringhe ende wetenschap: hebbende geconnen ende gheweten de gantsche Werelt in een boeck alleen vervaten ende begrypen. Noch stelt hy in druck een ander schoon werck, seer geleert ende oorboorlyck, genoemt Thesaurus Geographicus, grootelyck tot gerief in sonderheyt voor beschryvers van Historyen ende van de Werelt, ende heur navolgers.’ Ortelius gaf nog verscheidene andere aardrijkskundige werken in het licht, onder ander de Synonimia Geographicâ, dat in 1578 bij Plantijn werd gedrukt; het laatste verscheen in 1596 insgelijks te Antwerpen en is getiteld: Aurei seculi Imaga, sive Germanorum veterum, Vita, Mores, Ritus et Religio; dat is: Afbeelding der gouden eeuw, leven, zeden, gewoonten en godsdienst van het oude Duitschland, versierd met tien platen door P. Van der Borcht. Ten jare 1597 begon zijne gezondheid allengs te verzwakken; om zich geheel en gansch aan de wetenschap te kunnen toewijden, was hij ongetrouwd gebleven. Hij zag met kalmte en gelatenheid zijn einde naderen; eenige dagen voor zijnen dood, welke op 4 Juli 1598 voorviel, zegde hij tot zijne vrienden die naast zijn bed stonden, dat hij op de wereld niets achterliet dat hij niet kon of wilde derven. Zijne zinspreuk was altijd geweest: een wereldbol met het volgende opschrift: Contemno et orno, mente, manv (Ik misprijs en versier hem met geest en hand) Hij werd in de thans niet meer bestaande kerk van de St.-Michielsabdij begraven; zijne zuster liet een zerk op zijn graf plaatsen, waarvoor Justus Lipsius een Latijnsch opschrift vervaardigde. Later werd in voornoemde kerk ter zijner eere, een marmeren gedenkteeken opgericht, versierd met zijn portret in medaillon, met den aardbol er onder, welke beide thans worden bewaard in het Antwerpsch museum. De bovenstaande houtsneden zijn er naar vervaardigd. Ortelius bezat vrienden en vereerders in de verschillende gezindheden, hetgeen bewijst dat hij met den geest van verdraagzaamheid was bezield. De geleerder van zijnen tijd noemden hem den Ptolomeus zijner eeuw, en Malte-Brun, om maar een der hedendaagsche schrijvers te noemen, zegt van hem, dat men zijne werken, voor wat de oude aardrijksbeschrijving betreft, nu nog met de meeste vrucht kan raadplegen. Tot hiertoe heeft Antwerpen aan Ortelius nog geen standbeeld opgericht; verschillende malen werden daartoe vruchteloos pogingen aangewend;Ga naar voetnoot(1) in 1877 wilde het staatsbestuur den in den grooten prijskamp van beeldhouwkunde van 1864 bekroonden F. Deckers het maken van een standbeeld van Ortelius opdragen, op voorwaarde dat de stad Antwerpen een evenredig deel in de kosten zou hebben bijgedragen; jammer genoeg! dit voorstel werd, in de gemeenteraadszitting van 7 September van gemeld jaar, van de hand gewezen. Wijlen de kunstschilder Jan Swerts had, op de kamer van koophandel der Antwerpsche-Beurs,Ga naar voetnoot(2) in 1858 afgebrand, een goed afbeeldsel, ten voeten uit van Ortelius geschilderd, wat hij later op nieuw op doek maalde en dat thans de groote zaal van het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen versiert. Antwerpen. J. Staes. |
|