Godsdienstige gebruiken in Algerië.
In eene boeiende studie over de oorzaken van den jongst en opstand in Algerië, deelt de Nederlandsche luitenant M. de Ras, die als vrijwilliger met officiersrang bij de Franschen diende, de volgende niet onbelangrijke bijzonderheden mede omtrent de godsdienstige gebruiken der Arabieren, die, zooals men weet, den Mahomedaanschen godsdienst belijden.
Gedurende de maand Rhamadan (vastenmaand) gebruikt de Arabier den ganschen dag niets. De vasten, zoo luidt de wet, vangt aan, als men een witten van een zwarten draad onderscheiden kan, en duurt tot na zonsondergang. Niet alleen is het gebruik van iedere spijs en drank dan verboden, maar ook het rooken, en dit is zeker voor den Arabier de grootste opoffering. Zelfs is volgens de vastenwet de vasten verbroken, als men tabaksrook, door anderen uitgeblazen, inademt.
Eens reed ik, in gezelschap van een paar officieren, van Djellfa, een dorp in Zuid-Algerië, naar het twee à drie dagmarschen oostelijk gelegen dorp Msaad. Eenige Arabieren zouden ons tot gidsen dienen, daar de kortste weg beurtelings over ongebaande bergpaden en rotsen liep, die door de paarden met moeite, en niet zonder gevaar, beklommen moesten worden. Zoodra wij een sigaar of sigarette rookten, bleven de Arabieren op eerbiedigen afstand, en daar het hier zaak was de gidsen te vriend te houden, waren wij genoodzaakt ons van rooken te onthouden. Niets kon hen ook gedurende dezen vermoeienden tocht bewegen, eenig voedsel over dag te gebruiken. Eerst tegen den nacht aten zij een paar scheepsbeschuiten in water geweekt, en eenige boonen of een handvol dadels. Gedurende drie dagen was dit hun eenige voedsel.
Als zieken of grijsaards van den Rhamadan (vasten) vrijgesteld willen worden, kan een priester die vrijstelling verleenen. Dagelijks moeten zij dan een handvol koren aan de armen geven.
Hij die den Rhamadan schendt, dat wil zeggen, hij die over dag eet of drinkt, kan door den khadi (overheidspersoon) gestraft worden.
Als de zon onder is en de schemering invalt, knielt de Arabier met het aangezicht naar het Oosten neder. Dan reinigt hij zich den mond, door drie teugen water te nemen, en eet hij een stuk brood, beschuit of maïskoek, onder het prevelen van het volgende gebed: ‘Mijn God, ik heb gevast om aan uwe wet te gehoorzamen, thans breek ik de vasten, en eet van uwe gaven. Vergeef mij mijne vorige en toekomstige zouden.’
Zoodra het avondmaal, dat dadelijk daarop aanvangt, afgeloopen is, legt hij zich ter ruste. Een paar uren voor de morgenschemering, eet hij, om niet geheel nuchter te zijn, een stuk brood of eenige vruchten, maar zoodra de dageraad aanbreekt, begint ook de vasten.
Het is niet voldoende dat men het lichaam versterft, honger en dorst lijdt, gedurende den vastentijd, want, zoo zegt de profeet: ‘In deze maand zult gij zondigen noch door werken, woorden of gedachten, noch met uwe ooren en oogen, noch met de tong, noch met uwe handen, noch met uwe voeten. Doe zulks en gij zult wel gedaan hebben.’