De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe gebroeders Van der Voort en de volksopstand van 1477-1478.Dat is de titel van het 3e nummer der uitgaven van de Antwerpsche bibliophilen. De in het boek opgenomene stukken zijn toegelicht door den heer stadsarchivaris P. Génard die zijn werk opdroeg aan zijne schoonouders wijlen Karel-Hyacinth Caeymaex en vrouwe Maria-Joanna Aerden. De heer Génard doet te recht opmerken dat de opstand van 1477-1478 en de terdoodveroordeeling der gebroeders Van der Voort twee gewichtige doch tevens weinig gekende gebeurtenissen uit Antwerpens verleden zijn. In het boek zijn opgenomen de Rolle of memorie van de Quay Werelt, ontleend aan de gekende kroniek van G. BertrynGa naar voetnoot(1), inlichtingen nopens de oude stad in 1477, zooals: de verdeeling der parochiën, het maken der Zakstraat, het leggen eener houten brug over de Burchtgracht, feesten ter eere van Maria van Burgondië, optrekken der schutters die onderweg bleven en niet wilden voorttrekken tenzij de edelen mede gingen om tegen den koning van Frankrijk te strijden, enz.; | |
[pagina 127]
| |
geschriften van stads rentmeester L. Van Caukercken, van burgemeester Nicolaas de Schermere, van secretaris Andries-Melchior Van Kessel, ambtelijke stukken over den opstand van 1477-1478, den geslachtboom der familie Van der Voort volgens A.E. Van ValckenisseGa naar voetnoot(1). De opstand van het jaar 1477 was voornamelijk gericht tegen het magistraat en het kapittel der kanunniken van O.-L.-Vrouwe. Het magistraat was toen uitsluitelijk samengesteld uit edelen of patriciërs; men beschuldigde de schepenen dat zij door omkooping en het vervreemden van stadspenningen hunne waardigheden hadden verkregen bij tusschenkomst van den alsdan gehaten Hugonet, kanselier van Burgondië. De gebroeders Van der Voort werden ook beticht pogingen te hebben aangewend om eenige der stadsprivilegiën te doen vernietigen; volgens den heer Génard is van den aard dezer privilegiën niets gebleken, zelfs niet in de door hem teruggevondene bescheiden van het geding ter Vierschaar. De grieven tegen het kapittel werden door pastoor Diercxsens in zijne Antwerpia Christo nascens en cresens in het licht gesteld. Op het wereldlijk gebied, zegt de heer Génard, wilde de bevolking toelating van de burgerij tot het beheer der stadszaken verkrijgen en op het geestelijke de macht des kapittels breken; maar de opstand vond zijn wezenlijken oorsprong in de algemeene verbittering tegen de drukkende en strenge heerschappij van hertog Karel van Burgondië. Waren verscheidene eischen der burgerij gegrond, de aanslag op het magistraat en vooral de veroordeeling der gebroeders Van der Voort zijn niet te verontschuldigen. Dat de aanslag het gevolg was eener algemeene werking, die zich vooral openbaarde in de steden, zooals Gent, Brugge, Brussel, Antwerpen, 's-Hertogenbosch, Lier, Dendermonde, enz., en bijna overal bloed deed stroomen, blijkt uit de geschiedenis. De opstand werd bedektelijk aangestookt door Lodewijk XI, koning van Frankrijk, die zich het erfdeel onzer jeugdige hertogin wilde toeëigenen, maar de Vlaamsche burgers grepen de wapens en boden den vreemden overweldiger dapperen wederstand. De mindere gezellen der ambachten begonnen den opstand en nadat zij de zetels hunner dekens overrompeld hadden, traden zij als beschuldigers der magistraten op. Den 5n September 1477 ‘quam Jan van Ranst in de Vierschaere ende daer en quamp niemant van de gemeynte tegen den Schouteth Jacob Wylant, die kende ende leyde dat hyse niet gevangen en hadde, oft gevangen en hielt; des gedroegh hem Jan van Ranst aen notaris ende getuygen ende daer wert gewesen, met eenen gestrecten vonnissen, dat de Heeren, alle die gevangen waeren, borghe soude stellen te rechte te comene ende gingen alsoo alle uytten Steen, want sylieden hadden cluyvers (huisbewaarders) in haer huysen diese bewaerden; dit deden doen die van de Meersche oft cremersambacht.’ Eene maand na deze zonderlinge verklaring des onderschouts op 6 October, ‘wert er in de Vierschaere gewezen; dat de Heeren die gevangenen waren geweest met procureurs dingen souden, ende op den 23 derselve maent, weest tvonnisse dat de gemeynten oock borghe soude setten van te rechte te comene, ende soo bleef de gemeynte achter sonder borghe te stellen en oock de Heeren.’ In hunne Geschiedenis van Antwerpen, d. iii, blz. 263, doen Mertens en Torfs uitschijnen, dat de rechters die de gebroeders Van der Voort veroordeelden in hunne uitspraak enkel geleid werden door laffen schrik. Slechts de vrees van zelven onder de woede der gewapende menigte te vallen, zeggen genoemde geschiedschrijvers, hield de rechters van de vrijspraak der beide tresoriers terug. De heer Génard vond op het stedelijk archief een belangrijk stuk nopens de beslissingen der schepenbank, genomen in de zitting ter vierschaar van 28 October 1477; het vermeldt eene eerste veroordeeling der ‘Dekenen ende Gezworenen van den Ambachte.’ Hij zegt, dat de aanvoerders van den opstand toen reeds begonnen te vreezen voor de gevolgen hunner daden. Zulks belette niet dat het geding op eene onwettige en tegen de Costuymen aandruischende wijze werd begonnen en voortgezet, en dat de zware feiten, den gevangenen magistraten ten laste gelegd, geenszins bewezen werden; de mindere punten der beschuldiging worden door den heer Génard ‘beuzelingen’ genoemd, namelijk voor wat betreft Jan van Ranst, Peeter en Hendrik van den Werve, Jan Colgensone, Jan van Mechelen, Walraven Drake, Willem van Liere, Jan Schoyte, enz. Volgens den heer Génard zou de onderschout Jacob Wielant, die zijn gezag scheen te danken te hebben aan de faam zijns bloedverwants, den alstoen vermaarden rechtsgeleerde Philips Wielant, zich zwak en karakterloos hebben gedragen. Na de gevangenen ten zijnen huize te hebben gepijnigd, na eene beschuldiging te hebben staande gehouden die verscheidene zijner vroegere ambtgenooten op het schavot bracht, kwam hij op 5 September, zooals wij hooger zagen, ter Vierschaar verklaren dat hij de schepenen niet gevangen en hadde oft gevangen hielt. Na de herstelling van het hertogelijk gezag, werd de gemeente verwezen de nagedachtenis der door haar ter dood gebrachte gebroeders Van der Voort in eere te herstellen. De magistraten die gevangen of beschuldigd waren geweest werden tot de hoogste waardigheden verheven; terwijl de belhamels van den opstand strenge straffen ondergingen. De heer Génard bericht, dat hij van den opstand van 1477-1478 eene beschrijving uitgeven zal. Het hierboven vermelde boekdeel is verkrijgbaar bij den heer P. Kockx, Oude-Koornmarkt 21 te Antwerpen. |
|