De Vlaamsche School. Jaargang 25
(1879)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Petrus Josephus Norbertus Hendrickx 1822 + 1879.Hij, wiens afbeeldsel hier voorkomt, maakte zich naam als schrijver van de volgende werken: Le Siècle, Bruxelles, 1845; La Mort du Christ, mystère, Liège, 1846; De laatste dag der eerste wereld, heldenspel in vijf bedrijven, Gent en Amsterdam, 1847; Diogenes de tonbewoner, vrij naar het Hoogduitsch (verschenen in de Vlaamsche Stem), 1849; Don Juan, dramatisch
Teekening van C. T'Felt, houtsnede van Ed. Vermorcken.
gedicht, Antwerpen 1855; Un bouquet de trente fleurs à Marie; Simple histoire, boutades biographiques publiées à l'occasion du xxve anniversaire de la mort de Jean-François-Joseph Janssens, Anvers, 1860; Jean-François-Joseph Janssens, compositeur anversois, hommage rendu à la mémoire de l'artiste, à l'occasion du xxve anniversaire de sa mort, (3 Février 1860); Ter zalige gedachtenis van Francisca Petronilla Elsens, mijne laatste hulde op aarde gebracht aan mijne dierbare afgestorvene gade, Antwerpen, 1867; Sonnets, Anvers, 1870. Buitendien zijn van Hendrickx een aantal losse stukken in dagbladen en tijdschriften opgenomen. Tot zijne laatste dichterlijke voortbrengselen behooren de twee verzenstukken welke van hem verschenen in onzen jaargang 1875, blz. 6 en 52. Hij overleed den 28n April 1879, des morgens ten half twee, in zijne woning Kroonstraat nr 46 te Borgerhout. Den 1n Mei had zijne plechtige begrafenis plaats. De lijkdienst werd verricht ten 10 ure, in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Sneeuw. Op den weg van het sterfhuis naar de kerk werd de doodkist, waarop vriendenhanden drie kronen hadden neergelegd, gedragen; de slippen van het baarkleed werden vastgehouden door de heeren Jan van Beers, den dichter, P. Génard, stadsarchivaris, F.J. van den Branden, onder-archivaris en N. Versturme, bureeloverste bij het Antwerpsch gemeentebestuur. De opkomst van vrienden en vereerders was zeer talrijk. De ter-aardebestelling geschiedde op het kerkhof der gemeente Deurne, waar des dichters gade en dochter begraven zijn. Bij het graf hield de heer P. Génard eene redevoering, die wij hier in haar geheel opnemen, omdat zij eene alleszins volledige en aanschouwelijke schets ophangt van Hendrickx' leven: ‘De man wiens stoffelijk overschot hier aan onze voeten ligt, was een der eigenaardigste en meest geachte figuren der Zuid-Nederlandsche letterkunde. Gedurende verscheidene jaren was de openbare aandacht op hem gevestigd; - herhaalde ongelukken waartegen de teergevoeligheid zijns harten niet bestand was, braken te vroegtijdig de macht eens geestes die voor het behandelen van het hoogste vak der literatuur, het heldendicht, scheen geschapen te zijn. Petrus - Josephus-Norbertus Hendrickx zag te Antwerpen op 29 Juni 1822 het licht. Voor den geestelijken stand opgeleid, deed hij opvolgentlijk zijne studien in het koninklijk atheneum van Antwerpen en in het klein seminarie te Mechelen. Aldaar bekwam hij die grondige kennis der Grieksche en Latijnsche talen, welke hem, hadde hij gewild, eene waardige plaats tusschen de Belgische philologen zou hebben ingeruimd. Eenigen tijd legde hij zich toe op het onderwijs, doch verliet het weldra om zich voor goed aan zijn geliefd vak, de beoefening der dichtkunst, toe te wijden. Alsdan ontrukte de dood hem zijne moeder, welke hij uitermate lief had. Dit verlies verspreidde over hem die somberheid welke in al zijne schriften heerscht, en de hoofdtrek van zijn karakter is geworden. Verscheidene gedichten ter nagedachtenis zijner moeder vervaardigd, worden als pareltjes in hunnen aard beschouwd. In 1845 verscheen Hendrickx' eerste werk: Le Siècle, waarin talrijke blijken van een echt dichterlijk genie doorstralen. Een uitstekend Fransch schrijver zegde ons onlangs: “de kritiek moge dit schrift hardnekkig hebben vervolgd, voor ons blijft het, trots eenige gewaagde uitdrukkingen, een der | |
[pagina 102]
| |
eigenaardigste en verdienstelijkste boeken welke de Fransch-Belgische letterkunde sedert het jaar 1830 heeft voortgebracht.” In 1846, liet Hendrickx zijne tragedie La Mort du Christ, verschijnen; dit opstel bevestigde de faam welke onze stadgenoot door zijn vorig boek had verworven. Op het aanraden van zijnen trouwen schoolmakker en kunstvriend, den dichter Jan van Beers, besloot Hendrickx het Nederlandsch dichtperk in te treden. Zijn eersteling, in weinige dagen vervaardigd, verraadde eene meesterhand. Wij herinneren ons nog den opgang welken dit schrift bij zijn verschijnen in 1847 maakte en de pogingen door eenige jeugdige tooneelkringen aangewend om het op eene waardige wijze te vertolken. Het was te dier gelegenheid dat wij den dichter persoonlijk leerden kennen, en tusschen hem en ons eene vriendschap ontstond die tot den dag van zijn dood ongeschonden is gebleven. Aangemoedigd door den bijval welken De laatste dag der eerste wereld had genoten, zette Hendrickx zich op nieuw aan den arbeid en ontwierp eene dichterlijke trilogie, die bestemd was om eene der uitgebreidste scheppingen te worden op het Nederlandsch letterkundig veld voortgebracht. In zijne voorrede van Don Juan zegde de schrijver: “Uit den aanleg zelf van ons gedicht kan blijken dat het, ofschoon 't een volledig en op zich zelve staande geheel uitmaakt, dan toch, onzes inziens, eene onvoltooide eenheid is gebleven. Om wel te zijn, hoeft dees werk uit drie deelen te bestaan. Nu, worden de omstandigheden den schrijver gunstig, dan zal hij wel eens op de twee huidige het derde en laatste laten volgen.” Jammer genoeg, deze woorden zijn eene belofte gebleven. Hendrickx was een burgerjongen, en zijn maatschappelijke toestand dwong hem een beroep uit te kiezen. Hij trad als medeopsteller in de bureelen van het Journal d'Anvers en was aldaar werkzaam zoo lang de heer Jouan de eigenaar van dit dagblad was. Verscheidene artikels over kunst en literatuur zijn van zijne hand. Naast zijne liefde voor de letterkunde, koesterde Hendrickx eenen waren drift voor de muziek. Voor eenige componisten had hij eenen eerbied die aan de aanbidding grensde. Mozart, Beethoven, Weber. Cherubini en onze stadgenoot Janssens waren voor hem het voorwerp van eenen waren eeredienst. Werd ergens een der werken dezer toondichters uitgevoerd, dan was men zeker er onzen vriend te vinden. Zijne plaats in de hoofdkerk was van een ieder gekend. Hendrickx gaf zijner bewondering voor deze componisten in verscheidene gedichten lucht. Van daar ook zijne Boutades biographiques, publiées à l'occasion du xxve anniversaire de la mort de Jean-François-Joseph Janssens en zijn Hommage rendu à la mémoire de l'artiste, welke beide in 1860 verschenen. Korten tijd na onze benoeming als archivaris der stad, werd Hendrickx ons tot eenen onzer adjuncten gegeven. Wij achten het ons ten plichte de aanzienlijke diensten te doen uitschijnen, door onzen collega aan het stadsarchief bewezen. Gedurig aan den arbeid, enkel ingelaten met het vervullen zijner taak, vervaardigde hij die talrijke Inventarissen welke als modellen in hunnen aard moeten worden beschouwd, en waarvan er weldra eenige het licht zullen zien. Wij verklaren het volmondig, het gemeentebestuur heeft in den dood van Hendrickx een waar verlies gedaan. Het was tijdens zijne werkzaamheden ter archieven dat Hendrickx opvolgentlijk door twee rampen werd getroffen die in eens zijne letterkundige loopbaan sloten. Op 16 December 1867 stierf zijne echtgenoote, vrouwe Francisca - Petronella Elsens, die hij niet alleen als eene trouwe gade en goede moeder lief had, maar die, zelve dichteresse zijnde, als de begeesterde waardeerster van zijn talent werd beschouwd. Hendrickx stortte zijn wee uit in zijne Laatste Hulde gebracht aan mijne dierbare afgestorvene gade, en in de voorrede waarmede hij een opstel zijner vrouw, Snipperuurtjes getiteld, verrijkte.Ga naar voetnoot(1) Eenige jaren later verloor hij, na eene kortstondige ziekte, zijn eenig kind, de hoop en ten zelfden tijde de hoogmoed zijns levens. Inderdaad, de kleine Seraphina was schoon en geestrijk, en wettigde door de hoedanigheden haars harten den eenigen trots haars vaders. Deze laatste slag verpletterde gansch het gemoed des dichters. Had hij de dood zijner duurbare moeder in roerende gedichten bezongen, was het hem mogelijk geweest eene laatste hulde aan de nagedachtenis zijner goede echtgenoote te brengen, bij het afsterven zijner aangebeden dochter, vond hij geene woorden meer. Nacht en dag huilde hij als een krankzinnige, en meermaals werd men bevreesd dat de overmacht der smart zijn denkvermogen zou hebben verbijsterd. Vijf jaren bracht Hendrickx in een onuitsprekelijk lijden door, vijf jaren dat hij als een balling door de straten omzwierf, en geen uur rust noch duur mocht genieten. Meermaals bad hij den Heer hem dezer aarde te ontrukken, daar hij zich onmachtig gevoelde om zijn lot te dragen. Met gebogen hoofd, de ziekte in het hart, klom hij de hooge trappen van het stadhuis op, ten einde in het archief zijne werkzaamheden met nauwgezetheid, doch zonder moed, in stilzwijgendheid, voort te zetten. Twee dagen voor zijnen dood was hij aldaar nog aanwezig, en hadden wij het geluk hem nog eenige troostende woorden toe te sturen. 's Mans afsterven stond eenigszins in verband met zijn leven. Wij zegden het reeds, Hendrickx was een groot liefhebber der muziek. Zondag 27 April, was hij de uitvoering van Cherubini's prachtige misse der Koningskroning gaan bijwonen. Onder het schitterend Gloria dacht onze dichter zich van de aarde ontheven en op de tonen der muziek tot hoogere sferen gevoerd. Plotselings stortte hij neder. Tot het bewustzijn teruggekeerd, bedroefde het hem zeer in dit voor hem zoo schoon oogenblik niet te zijn gestorven. “Wat ware zulke dood toch zoet geweest” zegde hij met nadruk. Helaas! eenige stonden later was hij een lijk! Arme dichter, bij uw vroegtijdig afsterven, beweenen wij noch den echtgenoot noch den vader, die thans vereenigd met hen die hij zoo vurig beminde, zijn onuitsprekelijk lijden in een eindeloos geluk ziet herschapen; maar wij betreuren in u den trouwen vriend, den goeden collega, den uitmuntenden schrijver. Lang zal uwe nagedachtenis in ons midden als die van een oprecht man en een goed burger voortleven. Met overtuiging passen wij u de smartvolle woorden toe die u bij den dood uwer geliefde moeder ontvielen: “Le Seigneur l'avait dit dans sa rude clémence:
Du calice de la souffrance
Tu boiras lentement la longue infirmité.
Pauvre mère!.. tu bus, ardente et résignée,
Jusqu'à la lie empoisonnée
La coupe de l'adversité,
...................
Elle en avale, un jour, la goutte dernière...
Alors le sein d'un cimetière
S'ouvrit pour la victime.........
| |
[pagina 103]
| |
L'un (le corps) y trouva les vers, l'autre (l'âme) y trouva les anges
Qui lui dirent tout bas, avec des mots étranges:
Ma soeur, on vous attend là haut.Ga naar voetnoot(1)”
Vaarwel, Hendrickx, rust hier bij uwe lieve dochter, inde nabijheid van hen die mij zoo duurbaar warenGa naar voetnoot(2). Vaarwel, tot in het eeuwig leven!’ |
|