| |
Veertien dagen te Parijs.
Schetsen van binnen en buiten de tentoonstelling.
V.
Parijs is inderdaad eene schoone en vooral eene groote stad, welke op den vreemdeling, bij een eerste bezoek, veel indruk maakt met hare torenhooge huizen, groote straten prachtige winkels, paleizen, lusthoven en fonteinen. Dit noord schoone is echter maar toepasselijk voor wat het middenpunt betreft; de reiziger die, zooals wij, de ‘gansche’ stad wil bezichtigen, vindt er ook zeer morsige wijken met armoedige huizen in lange enge straten, waar de knobbelige kasseien u als het ware in de voeten bijten. Wel heeft het gouvernement gepoogd in sommige van die wijken verfraaiingen aan te brengen, maar dit heeft er weinig of niets aan geholpen. Alzoo is het prachtige park des Buttes-Chaumont ontstaan, met zijne sierlijke bergen en dalen, voortreffelijk vergezicht en heerlijken waterval. Dit park heeft omtrent de twee millioen frank gekost en is wezenlijk zeer schoon; maar de Parijzenaar wil er echter niet heen: wat men er aantreft zijn vreemde bezoekers zooals wij, en eenige vrouwen uit de buurt die er zitten te naaien of te breien of hare kinderen er laten spelen. Dit is ons bij twee herhaalde bezoeken duidelijk gebleken.
In het middenpunt der stad en vooral op de uitgestrekte boulevards is aanhoudend zeer veel beweging, welke er tot na middernacht voortduurt, en de rijtuigen zijn zoo talrijk, dat men zich bij het overstappen der straat, goed moet in acht nemen, alhoewel er waarlijk geen gebrek is aan verlichting. Bijzonder in de avenue de l'Opéra is die verlichting met electriek licht, buitengewoon helder. Aan het einde dezer straat vindt men de nieuwe Opera, een op zich zelf staande prachtig gebouw, ruim 11,000 meters groot. De voorgevel is met kostbare beelden en groepen versierd, waarvan de Dans, door Carpeaux, als het schoonste wordt beschouwd. Een paar dagen na onze aankomst hadden wij inkombiljetten willen nemen; doch toen vernamen wij tot ons leedwezen, dat al de plaatsen, juist tot op den dag van ons vertrek, genomen waren. Vlak tegenover de Opera zijn winkeltjes, waar ook kaartjes te bekomen zijn; maar daar eischte men 40 frank voor eene plaats, die, aan het bureel genomen, slechts 9 fr. kostte. Welnu, rechtzinnig gesproken, 40 frank, om de Africaine te gaan bewonderen, een stuk dat wij reeds vroeger te Parijs en te Brussel hadden gezien, dat vonden wij wat veel. Eindelijk konden wij een paar biljetten machtig worden om den foyer, de feestzaal en den sierlijken trap bij dag te gaan bekijken, hetwelk wij dan ook deden en die in der waarheid wel verdienen gezien te worden. Men heeft daar geene kosten aan gespaard, en de prachtige versieringen, beelden en groepen worden in overgroote spiegels weerkaatst. Maar voor de bagatel van 36 millioen frank die het gebouw heeft gekost, mag het toch wel schoon zijn!
In plaats van de Africaine zijn wij, in het Théâtre du Châtelet, Les sept chateaux du Diable gaan zien, een tooverstuk waarvan men ons wonderen had voorspeld. Zooals meest al de stukken van dien aard, heeft het hoegenaamd niets om het lijf; maar bij het gewoon publiek vindt het bijval, omdat het veel schooner is voor het oog dan voor het oor. De machinist heeft er de voornaamste rol in; de effecten zijn somtijds zeer verrassend en ook aan balletten is er waarlijk geen gebrek. Den avond te voren hadden wij ons het Café-concert des Ambassadeurs, in de Champs-Elysées, als iets buitengewoons laten aanprijzen; men had ons wijs gemaakt, dat wij daar dingen zouden te zien krijgen die nergens anders te zien waren, enz. enz. Zie, ik weet niet wie het gezegd heeft; maar als het niemand heeft gedaan dan zeg ik het: Le Français est blagueur de par sa nature.
Er was daar niet meer te zien dan in een ander café-chantant, het Eldorado bij voorbeeld, waar wij insgelijks geweest zijn, behalve dat het onder de opene lucht wordt gegeven en rondom is afgeteekend door eenige honderde gasbollen. Voor een paar ‘mazagrans,’ dat is twee bekers zwarte koffie met suiker, deed men ons zes frank betalen. Het getal der zangers en zangeressen beliep ten hoogste een half dozijn, alhoewel er veel meer schoon gekleede juffertjes zaten; maar deze laatste dienden enkel als tapisserie. Overigens, de luchthartige Franschman is licht tevreden en juicht volmondig alles toe wat er wordt voorgedragen; hij vindt alles splendide, magnifique, miribolant, en als het wezenlijk plat, gemeen en beneden alle kritiek is, noemt hij het toch nog très-drôle.
Wij zegden, dat Parijs eene groote stad is; maar de middelen van gemeenschap zijn er talrijk en goedkoop. In eene omnibus gezeten, kunt gij u voor 30 centiemen, van het eene uiteinde der stad tot bijna aan het andere laten voeren. Aan vigilanten
| |
| |
is evenmin gebrek en deze zijn niet duurder dan in onze moederstad. Daarbij vindt men op de Seine nog talrijke vaartuigen, die u voor 20 centiemen naar de tentoonstelling brengen. Wij stappen in dergelijk stoombootje en varen mede, en dat ze snel vooruit gaan hoeft niet te worden gezegd; in weinige oogenblikken zijn wij reeds op onze bestemming aangekomen.
Wij hebben nog eenige zalen van de afdeeling der schoone
De Opera.
kunsten te zien. Met welke willen wij beginnen? Wij geven de voorkeur aan Italië, bij uitstek het land der kunst; maar dat eilaas! veel, zeer veel van zijn vorigen luister heeft verloren. Inderdaad, de hedendaagsche schilderschool van Italië is op verre na diegene niet meer van Raphael, Titiaan, Veroneze en zoovele andere uitmuntende meesters, wìer roem door alle eeuwen heen is staande gebleven en die nu nog, de gansche wereld door, algemeen worden bewonderd. Nu vinden wij geen enkel meesterstuk, niet eene schilderij die scheppingskracht verraadt M. Induno heeft er een overgroote lap hangen, verbeeldende: Het leggen van een eersten steen door Victor-Emanuel. Al de personen zijn stijf en zonder de minste uitdrukking; het coloriet voldoet evenmin. Dezelfde gebreken merken wij op in Gambetta's portret, door Spiridon. - Pagliani en Didioni hebben elk eene Echtscheiding van Napoleon geleverd, waarbij Didioni veel vooruit heeft op zijnen mededinger. Het overzicht van het erfdeel, door Pagliani, is veel beter dan zijne groote schilderij. In zijne Terugkomst der Pelgrims heeft Sindici de harmonie der kleuren over het hoofd gezien, en aan dit gebrek gaan De spelende kinderen van Michetti insgelijks een weinig mank.
Als de beste stukken in de Italiaansche afdeeling hebben wij de volgende aangeteekend: De kleine visscher, door Tiardi; De terugkomst van den Doop, door Jacovacci; De mandeling naar de Haven, De Turksche markt en De Valkenjacht, door Pasini; De kleine barakspeler, door Mancini; Het kinderhuwelijk, door Zuliani; De rookers en Het onderste eener brug, door Nittis; De overweldiging van het slot Haddon door de soldaten van Cromwell, door Castiglione, en De roeiwedstrijd, door Deleani. Eenige dezer stukken zijn zelfs zeer aangenaam van toon; maar rechtzinnig gesproken, wij hadden van Italie iets beters verwacht.
Spanje, het vaderland van Murillo, Velasquez, Ribera en andere voortreffelijke meesters, heeft evenmin zijn ouden kunstroem gehandhaafd. De voornaamste stukken in zijne zaal zijn: De dood van Lucretia, door Plasencia, en Joanna de Zinnelooze, door Pravilla, beiden niet van verdiensten ontbloot. Senor Fortuny heeft niet minder dan vijf en twintig schilderijkens gezonden, waarbij eenige zeer lief, zooals: De Arabische fontein, De repetitie, De ruiter en De toovenaars. Verder zijn nog als goede genrestukken te noemen: Een avontuur van Don Quichotte, door Carbonnero; De wachthoudende knechts bij een lijk, door Santa-Cruz; De zotten, door Zamacois, De kinderbedsvrouw, door Gonzales, en vooral De komst van het gemaskerd bal, door Madruzzo.
Thans treden wij de zaal van Zwitserland binnen, waar wij echt schoone landschappen opmerken, namelijk: Een storm op de Alpen, door Koller; een prachtig Zicht op eenen ijsberg, door Luppé, vol effect; De Bosphorus en Romeinsche landouwen, door David. Het regent, door Ravel, is een lief genrestukje, even als Het vertrek naar de vischvangst en De waschvrouwen te San Remo, door Bocion; De maaltijd, door Vautier; De markt van Traetto, door Bourcart; De Bohemers, door Durand, en vooral de Avondzefiers, door Robert, hetwelk inderdaad zeer lief en echt dichterlijk is.
De grootste schilderij is die van Grob: De slag van Sempach, waar de Zwitsers, op 9 Juli 1386, op den aartshertog Leopold van Oostenrijk, de overwinning bevochten, waardoor hunne onafhankelijkheid voor goed werd gegrondvest. Er is veel karakter in dit stuk en als kleur laat het niets te wenschen; maar de groepeering zou wel wat beter kunnen zijn.
Portugal staat, naar ons inzien, ter zake van schoone kunsten, het verst ten achter; gansch zijne inzending bestaat uit slechts zeventien schilderijen, en ongelukkiglijk is er waarlijk niets bij dat zich eenig szins onderscheidt, ten zij de Wasscheressen, door Lupi.
In dezelfde zaal vindt men de weinige inzendingen van
| |
| |
RIJKSMUSEUM VAN WERKEN VAN HEDENDAAGSCHE MEESTERS TE BRUSSEL.
Oorlogsbuit door J. Cermak; zie blz. 26.
zie nog over dezen meester ons tijdschrift 1857, blz. 155, 1859, blz. 16, 1860, blz. 181, 1861, blz. 166, 1865, blz. 106, 1869, blz. 110, 144, 1870, blz. 118, 1871, blz. 142, 1873, blz. 125, 1875, bdz. 55, 1878, blz. 76, 107.
| |
| |
Griekenland, onder andere van Gysis, Rallis, Pantazis en Lytras, welke laatste tamelijk schoone genrestukjes heelt geleverd.
In de school van Denemarken is het eene overgroote schilderij van C. Bloch, welke het eerst de aandacht lokt. Het onderwerp is: Christiaan II, koning van Zweden in de gevangenis; het figuur van dien ongelukkigen potentaat is met veel gevoel levensgroot afgemaald. Een zomerdag, van Kyhn, doet zich insgelijks opmerken, evenals de boomrijke landschappen van Rolle, Wicks en Aagaard, en de genrestukjes van Bache en Exner.
Om echter met kennis van zaken over al deze vreemde landschappen te kunnen oordeelen, zou men in die streken moeten geweest zijn; anders is het moeielijk te weten in hoe verre zij de waarheid nabij komen.
Bij de Noorweegsche schilders, die niet veel hebben ingezonden, vinden wij een schoon Wintergezicht, van Munthe; Arbo heeft een voor ons raadselachtig onderwerp uit de Noorweegsche godenleer op het doek gebracht, en Heyerdalh een Adam en Eva uit het paradijs verdreven. Bij het zien van dit doek zou men zeker niet zeggen dat onze voorouders uit eenen lusthof komen, maar veeleer uit eene kolenbrandershut, zoo morsig zien zij er uit.
Dezelfde zaal bevat insgelijks de school van Zweden, waarin de heer Cederström het merkwaardigste stuk heeft geleverd. Hij heeft tot onderwerp gekozen: Zweedsche soldaten die het lijk dragen van hunnen voor Frederikshall gesneuvelden koning Karel XII. De figuren zijn naar waarheid afgemaald. Deze schilderij treft den aanschouwer: het tooneel heeft in den winter plaats; treurig en zwijgend stappen de dragers voort met hunne droevige vracht, en men hoort als het ware de sneeuw kraken onder hunne voeten. Verder heeft Lindström hier een uitmuntend landschap en de heer Wahlberg zeer schoone zeestukjes.
De voornaamste schilderij in de zaal van Rusland is die van Siemiraldski, verbeeldende: De levende rompen onder Nero. Na Rome door de vlammen te hebben doen vernielen, deed deze bloeddorstige keizer al de christenen gevangen nemen, hunne lichamen werden vol pek en erts gegoten, op palen gesteld en des nachts in brand gestoken. Het grootste gebrek van dit kapitale stuk is gemis aan perspectief. Veel beter bevielen ons de genrestukjes van Maximof, vooral zijne Boerenbruiloft en de Deeling in eene boerenfamilie. - Des winters in het woud, van Mechtcherski, is vol goede hoedanigheden, maar het Maanlicht van M. Kouïndji is al te groen van toon. De weg in het bosch, van den heer Lindholm, is insgelijks eene goede schilderij, even als een portret door M. Kramskoï. Eene wezenlijk aardige schilderij is die van Jacobi: Bruiloft in een ijspaleis. Verder melden wij nog: landschappen van Aivazewski, Bruloff en Schichkine, en genrestukken, namelijk van Perof: De lijnvisscher; van Jouravlief: Het lijkmaal; van Geron: Copernic zijn stelsel uitleggend aan den paus Alexander VI; van Makowski: eene Bulgaarsche martelares, enz.
Overigens heeft het ons toegeschenen dat Rusland nog veel wegs moet afleggen, om met de schilderscholen van het meer beschaafde gedeelte van Europa gelijken tred te kunnen houden.
Hetzelfde moet van Amerika worden gezegd. Evenwel noemen wij De zondagmorgen in Virginië, van Winslow Homer, eene goede schilderij. Verder hebben wij nog aangeteekend: Het voorbijtrekkend paardenspel, van Brown; De vallei te Newport, van La Farge; De kleermaker, door Ward; Rustende maaiers, door Eaton; Een binnenhuis, door Weir. Hamilton's Lezende dame is zeker geene Amerikaansche, maar veeleer Fransche schildering.
Van al de landen, welke tot hiertoe, op het gebied van schoone kunsten, weinig van zich deden spreken, staat Hongarië op den voorgrond. Aan de schilderij van M. Munkaczy: De blinde Milton die zijn Verloren Paradijs aan zijne dochters dicteert, heeft de jury zelfs eene medaille toegekend, en inderdaad, deze schilder verdient die onderscheiding ten volle; de figuren zijn correct van teekening en vol leven. Ook werd dit stuk algemeen opgemerkt in de tentoonstelling; zijne Schilderswerkplaats verdient evenzeer allen lof. Verder vindt men in die zaal nog een verdienstelijken Schapenstal, van Bela Pallik; Het doopsel van St. Stefanus, eerste koning van Hongarië, door Benczur; De vlucht van Tökoly, door Weber; Maria van Szechy, door Sekely, enz. enz.
Een echt meesterstuk, in de zalen van Oostenrijk, is de overgroote schilderij van H. Mackart, voorstellende: De intrede van Karel V te Antwerpen. Niet alleen door kleurenpracht onderscheidt zich dit stuk, maar ook door sierlijke groepeering en keurige teekening. Daarbij is het krachtig en tevens malsch gepenseeld. Men ziet het, al de ons hier voorgestelde personen, bij welke keizer Karel op den voorgrond treedt, zijn vol leven en beweging en onwillig gaan wij voor dien vooruitrukkenden stoet uit den weg. Wij verklaren echter niet te begrijpen wat de uitmuntende schilder heeft willen bedoelen met de naakte vrouwen, welke hij bij dien, stoet heeft gevoegd. Dit maakt wel degelijk een zonderling effect en schaadt eenigszins zijne schilderij, omdat het een vergrijp tegen de geschiedenis is, want het is algemeen gekend dat te Antwerpen zoo iets nooit heeft plaats gehad. Met dat al blijft zijn werk toch een meesterstuk, waarvan de aanblik u wezenlijk goed doet, nadat men zooveel middelmatigs heeft moeten beschouwen.
Van den betreurden J. Cermak vinden wij hier twee stukken: De terugkeer naar het verwoeste land en De gekwetste Montenegrijn, beide den te vroeg gestorven schilder waardig. Gelukkiglijk bezit het Belgisch rijksmuseum van dezen meester een puik stuk, getiteld: Oorlogsbuit, dat wij hier in plaat geven. Antwerpen, waar hij ook 't schilderen leerde, bezit niets van hem. Het ruiterbeeld van generaal Loudon, door Lallemand, is wat stijf; het portret der gravin Schoenbrunn is door Canon goed geborsteld, en Metejkos' Wijding eener klok te Krakau is zeker niet van verdiensten ontbloot. Wat de landschappen betreft, deze zijn over het algemeen onbeduidend. Doch het moet gezegd worden: alles steekt deerlijk af bij de overheerlijke schilderij van Mackart, al wordt ze door sommigen dan ook wat al te conventioneel genoemd.
| |
| |
Wij hadden niet verwacht, na het gebeurde tusschen Frankrijk en Pruisen, ook de Duitsche schilderschool op de algemeene tentoonstelling aan te treffen. En toch is zij er - het zij dan al of niet officieel - zeer goed vertegenwoordigd. Des te beter, wanneer de oude veten vergeten zijn; overigens, in zake van kunst mag er geene vijandschap bestaan.
Het heeft ons verblijd, te mogen ondervinden, dat de Duitsche schilders niet met den oorlogzuchtigen geest hunner regeerders zijn bezield; hun streven naar overwinning bepaalt zich tot vooruitgang op het pad der kunst, en wat zij hier geleverd hebben toont dit streven volkomen aan. Vooral munt die zaal uit door stille huiselijke tooneeltjes, vroolijke en treurige, maar meest allen zeer schoon. Het zieke kind, van Hildebrand, is een meesterstukje van gevoel. De vader, pas van zijn werk teruggekeerd, staat met de moeder naast het bedje van hun kind; men leest de onrust op hun gelaat. - Soldaten en kindermeiden maken het onderwerp uit van eene zeer geestige schilderij door Werner. Hoff heeft eene prachtige schilderij tentoongesteld: De doop na 's vaders dood. Het is duidelijk op de aangezichten te bespeuren, die doop brengt geene vreugde in de familie, want hij doet aan den vader denken, die op het feest ontbreekt. Zeer schoon van toon en teekening.
Onder het achttal schilderijen van Knaus munten vooral uit zijn bevallig Kinderfeest, De begrafenis bij winterdag, De koopman in konijnenvellen en de Kleerkooper, Bokelmann's Volksbank is zeer eigenaardig. Talrijke menschen staan voor de bank onrustig te wachten, om te weten of de vervallen interesten wel zullen betaald worden. De jonge meisjes, door Defregger, zijn heel lief, en Piltz' Gymnastiek op het dorp mogen wij niet vergeten te noemen, evenmin als de IJzersmelterij, door Menzel, de Ukraansche kozakken der xviie eeuw, door J. Brandt en De oude kunstliefhebber, door Gussow.
De kruisiging en Het laatste avondmaal, door Gebhardt, missen godsdienstig gevoel, en dit is ook het geval met De Martelares door Max. Daarentegen zijn de landschappen van de beide Achenbachs voortreffelijk en hebben dan ook talrijke bewonderaars.
Als men de zalen van Engeland, de laatste die wij nog moeten bezichtigen, binnentreedt, is de eerste indruk voorzeker niet gunstig aan de Engelsche school. Hoe komt dit? De schilders van dit land zijn toch niet achterwege gebleven, integendeel; hunne inzendingen zijn zeer talrijk, en ingeval het aantal beslissen moest, zouden zij gewis eene der eerste plaatsen in het kunstperk bekleeden. Doch het is niet de hoeveelheid, maar wel de hoedanigheid die den palm wegdraagt. Ongetwijfeld zou het moeielijk wezen, hen in het aquarel-schilderen te evenaren; doch dit is slechts eene liefhebberij voor dames, en ongelukkiglijk schijnen de meeste hunner olieverfschilderijen, door de matheid van toon, insgelijks aquarellen te zijn.
Evenwel zijn er loffelijke uitzonderingen, en als dusdanig moeten wij in de eerste plaats melding maken van den betreurden dierenschilder Landseer, in 1873 overleden, en van welken er hier verscheidene voortreffelijke tafereelen zijn tentoongesteld; in allen erkent men de hand van den uitmuntenden meester. Op eene zijner schilderden, die hij De kunstkenners titelt, zit hij zelve te werken, omringd door eene menigte honden, welke als het ware zijnen arbeid bewonderen. Vooral zijne jachttooneelen zijn vol leven en beweging, vol waarheid en daarenboven prachtig van kleur. - De Terugkomst van een vroolijk gezelschap is een zeer lief genrestukje, door Watson, en De Invalieden van Chelsea, door Herkomer, zijn mannelijk en vol karakter.
J. Gilbert leverde een zeer verdienstelijk historiestuk: Aankomst van den kardinaal Wolsey in de abdy van Leicester. Ook van Briton Rivière moet met eere worden vermeld zijn Daniel in den leeuwenkuil; de leeuwen zijn uitmuntend. Calderon schildert prachtig gekleede dametjes. Op de costumen is stellig niets af te keuren, doch de figuren zijn zielloos. De kinderen Israels in Egypte, door Poynter, hebben ons niet bevallen; de schilder heeft al te veel figuren op een klein doek samengevat. Dit is ook het geval met De spoorwegstatie, door Frith. Het vertrek, door Holl, en Merlin en Viviane, door Burne Jones, zijn wezenlijk twee aquarellen in olieverf. Veel beter, ofschoon ook te mat van toon, is Het bezoek in eene kostschool, door Leslie. De landschappen van Millais laten als opvatting en als uitvoering te wenschen, en dezelfde opmerking is ook toepasselijk op schier al de landschappen die hier aanwezig zijn.
Een voortreffelijk schilderstuk is dat van Luke Fildes: De armen van Londen op de opening wachtend van het nachtverblijf. De figuren dezer ongelukkigen zijn wezenlijk naar het leven getypeerd. Verder verdienen nog als goede schilderijen te worden vermeld: Leonore, door Elmore, welke dit onderwerp aan Burger's ballade heeft ontleend; De jury, door Cope; het portret van Kapitein Burton, door Leighton; De klacht van Ariane, door Richmond; De wacht aan de Londensche gevangenis, door Millais; De terugkomst van Inkerman, door mev. Butler; Merriepaarden en veulens, door Davis, alsmede schilderijen van Marson, Sant, Richardson en nog eenige anderen, wier namen in onze notas onduidelijk zijn geworden.
Men kan het Alma Tadema moeielijk vergeven, dat hij zijne nationaliteit van Hollander heeft verloochend, om Engelschman te worden. Wij willen de redenen niet opzoeken waarom hij tot dien stap heeft besloten; voor ons blijft hij een man van talent, wiens kunst echter niet tot de Engelsche school behoort. Zijne schilderijen vallen hier van zelve in het oog, doordien zij zich door hun coloriet boven de overigen doen opmerken. Zijn Oogstfeest is zeer merkwaardig; ook De bezwijmde Bacchante, De soldatendans, De schilder- en beeldhouwgalerij zijn zeer schoon en strekken hem - hij zij dan Hollander of Engelschman - wezenlijk tot eere.
Al de natiën, welker zalen hier door ons zijn bezocht, hebben ook beeldhouwwerken ingezonden. Zooals in het schildervak hebben de Franschen er verreweg het grootste aandeel - omtrent 300 - geleverd. Zeker zijn het niet allen meesterstukken; evenwel zijn er zeer schoone beelden en groepen, en als dusdanig merken wij vooral op: De misdrijven van den oorlog, eene waarlijk prachtige groep, door Chatrousse. De uitdrukking van den geboeiden ouderling is vol weemoed; een vermoord kind ligt met het hoofd op zijne voeten, terwijl eene wanhopige
| |
| |
jonge moeder met hare armen op zijne knieën ligt uitgespreid. Een stervend kind, Tarcisius, getiteld, door Falguières, verkiezen wij verre boven zijn levensgroot bronzen standbeeld van Lamartine. De David en de Gloria Victis, door Mercié, zijn twee prachtige beelden. Cambos heeft eene Over spelige vrouw geleverd, die vergiffenis schijnt af te bidden. Van Chapu vinden wij eene schoone Jeanne d'Arc, de heldin van Orleans. welke door Voltaire, in zijne Pucelle, met slijk werd bemorst, doch die door talrijke andere Fransche schrijvers met eenen stralenkrans is omringd.
Perraud's laatste werk: Vaarwel, is vol dichterlijk gevoel. De Narcissa, door Dubois, is een schoon beeld, evenals de Eva, van Delaplanche, De jonge nieuwsgierige, door Blanchard, en vooral de Mater Dolorosa, door Sanson, ofschoon het marmer van dit laatste beeld door eene leelijke blauwe ader is ontsierd. De drenkelinge, door Schoenewerke, is zeer gemoedelijk. L. Noel heeft een schoon hoofd tentoongesteld van den dichter A. Chenier, wiens levensdraad, door de bloedige guillotine al te vroegtijdig werd doorgesneden. De treurende Velleda is, door Marqueste, eenzaam op hare rots afgebeeld. Het verontruste geluk, door Mev. Bertaux, en De jonge vrouw met Cupido op den rug, door Gandoz, zijn twee zeer bevallige beelden, en met even veel lof kunnen wij spreken van Het meisje aan de bron, door Baujault, De herderin, door Marcilly, Het kleine meisje, door Chabrié, De Arion, door Hiolle, De Bacchante, door R. Marcellin en De Venus, door Captier.
Pauls en Virginies en Romeos en Juliettes zijn er, in alle vormen, overvloedig en tot vervelens toe tentoongesteld. Die beeldjes vervolgen u overal.
Mac-Mahon's levensgroot standbeeld, door Crauck, trekt ieders oog tot zich. Ook de Brennus, van Taluet, de Waarzegster, van Blanchard, en de wilde dieren, door Cain, zijn vol verdiensten.
Na Frankrijk heeft Italië de meeste beeldhouwwerken geleverd. Even als er eene ‘genreschildering’ bestaat, treffen wij hier ook, als het ware eene ‘genre-beeldhouwkunst’ aan. Allerhande en allerliefste groepjes en beeldjes lokken u van alle kanten tot zich; ze zijn geteekend met de namen van Monsini, Bettinelli, Guarnerio, Bazecchi enz., allen zeer keurig afgewerkt, zooals onder ander Het kind met den papegaai, door Pagani. Werken van grootere opvatting ontbreken er evenmin, en onder de meest verdienstelijke noemen wij den gebronsd plaas, teren Cromwell, van Borghi; De gekwetste Grieksche krijgsman, van Dini; De monnik-wapenmaker, van Bertoin; De Cleopatra, van Papini; het standbeeld van Canaris, door Vela; eene zittende vrouw, door Montevende; het schoone meisjesbeeld, door Sira, en de bevallige Baadster, door Tabacchi.
Aan beeldhouwkunst leveren de Engelsche zalen niet veel belangrijks op; als eervolle uitzonderingen melden wij nochtans het bronzen standbeeld van Thomas Carlyle, door Boehm; De worstelaar in strijd met de slang, door Leighton, en het zilveren standbeeldje van Marie-Antoinette, door Gower.
Niet alleen in de schilder- maar ook in de beeldhouwkunst staat Griekenland verre achter aan; wij maken enkel melding van den Visscher, door Philopolis, De Apotheose van Homerus, door Kossou, en een paar borstbeelden door Vrontes.
De Denemarksche beeldhouwers hebben belangrijke werken ingezonden: Diogenes met zijne lantaarn op zoek naar eenen mensch, door Peters; de uit zijne woede Ontwakende Ajax, door Smilh; de Sater, door Hallsceu en eene groep door Saabye, zijn zeker niet van verdiensten ontbloot.
Inde Oostenrijksche beeldengalerij hebben wij aangeteekend: Aalbrecht Durer, door Schmidgruber; Michel Angelo, door Wagner; De Overwinning, een prachtig beeld door Kundmann, en Prometheus, door Zambunch, een beeld dat voor Beethoven's gedenkteeken te Weenen is bestemd.
Van Rusland treffen wij slechts weinige inzendingenaan, maar daartusschen munt uit: een zeer schoone Chrístus voor het volk, door Antoholski, en de Dood van Socrates, niet onverdienstelijk, door denzelfden beeldhouwer; verder eene Psyche, door Runeberg, en kleine bronzen groepen, door Lanecroy.
De eenige opmerking die wij ons nog veroorloven, vooraleer wij van de zalen der schoone kunsten afscheid nemen, is dat er over het algemeen, inde verschillende afdeelingen, wat al te veel Venussen - of vrouwkens die er sterk op gelijken - zijn tentoongesteld. Dit onderwerp is zeker nog meer versleten dan dat van Romeinsche helden en kampvechters. Er zou niets aan verloren zijn, indien de beeldhouwers voortaan beide onderwerpen gerust lieten slapen.
(Wordt voortgezet.)
J. Staes.
|
|